ECLI:NL:RVS:2024:452
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 oktober 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 25 februari 2022, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit werd genomen onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd op 6 december 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, omdat de ex-partner van de vreemdeling op 17 september 2021 had gemeld dat de relatie was verbroken. De vreemdeling betoogde dat hij had geprobeerd de relatie te herstellen, maar kon niet onderbouwen dat dit ook daadwerkelijk was gebeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning op de juiste gronden was gebeurd en dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 februari 2024.