202400912/1/V2.
Datum uitspraak: 14 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 januari 2024 in zaak nr. NL23.28754 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2023, aangevuld bij brief van 23 november 2023, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 12 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat in Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In de derde grief klaagt de vreemdeling over het oordeel van de rechtbank dat de minister op grond van de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3288, mag concluderen dat een vreemdeling meerderjarig is als hij in andere lidstaten een of meerdere keren met een meerderjarige leeftijd is geregistreerd, omdat hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Hoewel de vreemdeling daarom terecht klaagt over dat oordeel van de rechtbank, leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Afgezien van de verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft de minister de beoordeling van de leeftijd namelijk in overeenstemming met het beoordelingskader dat de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak van 9 oktober 2024, onder 7 tot en met 7.3, uiteen heeft gezet, verricht. Dat betekent dat de minister de vreemdeling terecht als meerderjarige heeft aangemerkt. De derde grief faalt. 2. De overige grieven leiden evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024
897-1088