ECLI:NL:RVS:2024:466
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, ook wel de Richtlijn Tijdelijke Bescherming genoemd. De vreemdeling had eerder een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne en was voor 19 juli 2022 in Nederland ingeschreven in de basisregistratie personen. De rechtbank Den Haag had op 30 oktober 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. De tijdelijke bescherming is namelijk geboden op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de beëindiging daarvan moet aansluiten bij de duur van deze richtlijn. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. Het besluit van 16 augustus 2023 is vernietigd, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 3.062,50 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 februari 2024.