ECLI:NL:RVS:2024:4683
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister op 25 november 2022 niet in behandeling werd genomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 november 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Bovendien werd opgemerkt dat de rechtsvraag die aan de orde is eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Willems, in aanwezigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.