ECLI:NL:RVS:2024:4698

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
202303310/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en leeftijdsvaststelling van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 mei 2023 een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 12 december 2022 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel ingewilligd, maar de rechtbank oordeelde dat de leeftijd van de vreemdeling niet correct was vastgesteld. De vreemdeling, die de Soedanese nationaliteit heeft, had op 6 juni 2022 asiel aangevraagd en beweerde dat hij op 17 juni 2006 was geboren. Echter, na verschillende leeftijdsschouwen door de autoriteiten ontstond er twijfel over zijn opgegeven leeftijd. De minister had de vreemdeling geregistreerd met een geboortedatum van 17 januari 2000, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de verschillende conclusies van de leeftijdsschouwen en de geloofwaardige verklaringen van de vreemdeling. Het hoger beroep van de minister is ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak wordt bevestigd. Daarnaast is het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2023 gegrond verklaard, omdat de minister opnieuw dezelfde fout maakte in zijn beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling. De minister moet nu een nieuw besluit nemen over de leeftijdsvaststelling, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moet nemen.

De Raad van State heeft de minister opgedragen om binnen twaalf weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, tot een bedrag van € 1.750,00 voor beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202303310/1/V3.
Datum uitspraak: 19 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 mei 2023 in zaak nr. NL22.26813 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 17 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij uitspraak van 14 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3100, heeft de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen en bepaald dat hij een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt.
Bij besluit van 25 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag genomen, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling.
De vreemdeling heeft bij de Afdeling beroepsgronden ingediend tegen het besluit van 25 augustus 2023.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Soedanese nationaliteit. Hij heeft op 6 juni 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vermeldde dat hij op 17 juni 2006 is geboren. Op 7 juni 2022 hebben twee medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel een leeftijdsschouw verricht, waarna zij concludeerden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Op 5 juli 2022 heeft een gehoormedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ook een leeftijdsschouw verricht en zij concludeerde dat de vreemdeling evident minderjarig is. De minister heeft navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten, waarop zij lieten weten dat zij de vreemdeling hebben geregistreerd met de geboortedatum 17 januari 2000. De minister heeft de asielaanvraag van de vreemdeling ingewilligd, waarbij hij de in Italië geregistreerde geboortedatum heeft overgenomen.
Beoordeling van het hoger beroep
2.       De minister komt in zijn enige grief tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij bij de vaststelling van de leeftijd van de vreemdeling niet mocht volstaan met een verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister bij zijn beoordeling had moeten betrekken hoe de Italiaanse autoriteiten de leeftijd van de vreemdeling hebben vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de leeftijdsschouwen tot verschillende conclusies hebben geleid en dat de vreemdeling geloofwaardig geachte verklaringen heeft afgelegd over zijn levensloop, die de door hem opgegeven leeftijd ondersteunen. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9-7.3. De grief faalt.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ingevolge artikel 8:112, tweede lid, van de Awb komen te vervallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2023
4.       Het besluit van 25 augustus 2023 wordt geacht ook onderwerp te zijn van dit geding, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb. De vreemdeling heeft daar op 25 augustus 2023 beroepsgronden tegen aangevoerd.
4.1.    De vreemdeling betoogt terecht dat de minister in dit besluit hetzelfde standpunt heeft ingenomen als in het door de rechtbank vernietigde besluit van 12 december 2022. De minister heeft zich namelijk opnieuw, zonder nadere informatie over de totstandkoming van de Italiaanse leeftijdsregistratie, op het standpunt gesteld dat hij gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid daarvan en dat het aan de vreemdeling is om de gestelde minderjarigheid aan te tonen. Dat is niet in lijn met het beoordelingskader uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, onder 7-7.3. De beroepsgrond slaagt.
4.2.    De minister moet de leeftijd van de vreemdeling opnieuw vaststellen, met inachtneming van de overwegingen in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 oktober 2024 en overweging 2 van deze uitspraak. Daarbij moet hij alle feiten en omstandigheden meewegen, waaronder de manier waarop de leeftijdsregistratie in Italië tot stand is gekomen en de verklaringen van de vreemdeling over onder andere het ontbreken van identificerende documenten.
Conclusie
5.       Het beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het besluit van 25 augustus 2023 wordt vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2023, V-[...], gegrond;
III.      vernietigt dat besluit, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling;
IV.     draagt de minister van Asiel en Migratie op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024
962