ECLI:NL:RVS:2024:4866

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
202306933/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan Alphen aan den Rijn niet-ontvankelijk verklaard

Op 27 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellante] beroep had ingesteld tegen het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn was vastgesteld op 12 oktober 2023. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om woningen te realiseren op twee percelen in het buitengebied van Alphen aan den Rijn, naar aanleiding van een aanvraag van [partij A]. [appellante], de zus van [partij A], betwist de geschiktheid van het plangebied voor woningbouw en stelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar geurhinder en bodemverontreiniging, veroorzaakt door nertsenmest. Daarnaast heeft zij bezwaren tegen de inpassing van de woningen en de afstand tot andere voorzieningen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat [appellante] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan, wat haar beroep op voorhand ontvankelijk zou maken. De vraag of zij belanghebbende is, werd beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeert dat [appellante] geen feitelijke gevolgen zal ondervinden van het bestemmingsplan, gezien de afstand van meer dan 1 kilometer tot het plangebied en het ontbreken van zicht op de nieuwe woningen. Bovendien blijkt dat zij geen eigendomsrechten heeft op de betrokken gronden.

Daarom heeft de Afdeling het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, met de overweging dat een emotioneel gevoel van betrokkenheid niet voldoende is om als belanghebbende te worden aangemerkt. De raad van de gemeente Alphen aan den Rijn hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306933/1/R3.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Aarlanderveen, gemeente Alphen aan den Rijn,
appellante,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan [locatie 1], Alphen aan den Rijn en [locatie 2], Aarlanderveen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante], [partij A] en [partij B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2024, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A. Bos, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting, [partij A] en [bedrijf], vertegenwoordigd door [partij A] en [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om woningen te realiseren op twee percelen in het buitengebied van Alphen aan den Rijn. De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld naar aanleiding van de aanvraag van [partij A].
[appellante] is de zus van [partij A]. Zij kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan. Volgens haar is het plangebied niet geschikt voor woningbouw. Ze stelt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geurhinder en verontreiniging van de bodem en de sloten, die volgens haar is ontstaan doordat er jarenlang nertsenmest is uitgereden op het perceel. Daarnaast stelt ze dat de woningen in verband met de vorm van het perceel onlogisch ingepast zijn en dat hier ten onrechte geen onderzoek naar is gedaan. Ten slotte stelt ze dat de woningen zich op een te grote afstand van andere woningen bevinden, waardoor er rondom de woningen geen winkels en andere voorzieningen gevestigd zijn.
Ontvankelijkheid van het beroep
3.       De Afdeling stelt vast dat [appellante] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan, waarmee haar beroep op voorhand ontvankelijk zou zijn (zie daartoe de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786 en de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953). Niet in geschil is dat haar dit redelijkerwijs kan worden verweten. Of het beroep van [appellante] ontvankelijk is, is daarom afhankelijk van de vraag of zij belanghebbende is.
3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
In het omgevingsrecht is wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.2.    De kortste afstand tussen het plangebied en het perceel [locatie 3], waar [appellante] woont, bedraagt ruim 1 kilometer. Zij heeft geen zicht op de woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Gelet op de afstand, komt de Afdeling tot het oordeel dat zij in haar woon- en leefklimaat geen feitelijke gevolgen zal ondervinden door het realiseren van de woningen die het vastgestelde bestemmingsplan mogelijk maakt.
Verder is uit wat [appellante] heeft aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat zij (mede-)eigenaar is van gronden binnen het plangebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de bij de raad bekende gegevens blijkt dat de gronden binnen het plangebied eigendom zijn van [bedrijf], [partij A] en [partij B].
Nu [appellante] in haar woon- en leefklimaat geen feitelijke gevolgen zal ondervinden als gevolg van de het plan en het plan ook geen betrekking heeft op gronden die behoren tot haar eigendom dan wel waarop zij een ander zakelijk recht heeft, is zij geen belanghebbende bij het besluit. Alhoewel de Afdeling begrijpt dat zij zich, gelet op het langslepende conflict met haar broer, emotioneel zeer betrokken voelt bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, leidt dit niet tot een andere conclusie. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is immers niet voldoende om belanghebbende te kunnen zijn. De Afdeling zal het beroep van [appellante] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
4.       Het beroep is niet-ontvankelijk.
5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
884-1117