ECLI:NL:RVS:2024:4951
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 24 oktober 2022 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 11 maart 2024 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R.F. Berte, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 8 april 2024 eindigde, maar dat het hogerberoepschrift pas na deze datum is ontvangen. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren aan de zijde van zijn gemachtigde, maar de Raad van State oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De vreemdeling is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van het hoger beroep.
De Raad van State heeft ook overwogen dat, hoewel er in sommige gevallen een nationale procedureregel buiten toepassing kan worden gelaten om een schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen, er in dit geval geen sprake is van zogeheten Bahaddar-omstandigheden. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen proceskostenvergoeding toegewezen aan de minister.