ECLI:NL:RVS:2024:4951

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
202402212/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 24 oktober 2022 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 11 maart 2024 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R.F. Berte, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 8 april 2024 eindigde, maar dat het hogerberoepschrift pas na deze datum is ontvangen. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren aan de zijde van zijn gemachtigde, maar de Raad van State oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De vreemdeling is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van het hoger beroep.

De Raad van State heeft ook overwogen dat, hoewel er in sommige gevallen een nationale procedureregel buiten toepassing kan worden gelaten om een schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen, er in dit geval geen sprake is van zogeheten Bahaddar-omstandigheden. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen proceskostenvergoeding toegewezen aan de minister.

Uitspraak

202402212/1/V1.
Datum uitspraak: 3 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2024 in zaak nr. NL22.21722 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R.F. Berte, advocaat in Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft nog andere nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 8 april 2024. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd over bijzondere omstandigheden aan de zijde van zijn gemachtigde, is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De omstandigheden waar hij zich op beroept komen voor zijn risico.
2.       De bestuursrechter moet een nationale procedureregel, in dit geval de termijn voor het instellen van hoger beroep, buiten toepassing laten om een schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 6. In dit geval geeft het dossier geen blijk van Bahaddar-omstandigheden.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024
574-1034