ECLI:NL:RVS:2024:4992

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202401958/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening huurtoeslagverzoeken over de jaren 2008, 2010 en 2011

In deze zaak heeft [appellant] op 29 december 2021 een verzoek ingediend bij de Dienst Toeslagen om herziening van de definitieve berekening van zijn huurtoeslag voor de jaren 2008, 2010 en 2011. Dit verzoek werd door de Dienst Toeslagen afgewezen bij besluit van 11 mei 2022, en dit besluit werd later bevestigd bij een besluit van 7 februari 2023. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het verzoek na de wettelijke termijn van vijf jaar was ingediend, die respectievelijk op 31 december 2013, 31 december 2015 en 31 december 2016 was verstreken voor de genoemde jaren. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het besluit van 7 februari 2023.

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 februari 2024 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de Dienst Toeslagen de beslistermijn in bezwaar had overschreden, deze overschrijding geen invloed had op de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de termijnoverschrijding geen gevolgen had voor de afwijzing van het herzieningsverzoek. [appellant] was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de overschrijding van de beslistermijn geen gevolgen had voor de rechtmatigheid van het besluit. Hij voerde aan dat zijn aanvullende gronden niet waren meegewogen en dat er tegenstrijdigheden waren in de besluiten van de Dienst Toeslagen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had overwogen dat de overschrijding van de beslistermijn geen gevolgen had voor de rechtmatigheid van het besluit. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

202401958/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 27 februari 2024 in zaak nr. 23/344 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
[appellant] heeft bij verzoek van 29 december 2021, door de Dienst Toeslagen ontvangen op 30 december 2021, verzocht om herziening van de definitieve berekening van zijn huurtoeslag 2008 en van de afwijzingen van zijn aanvragen huurtoeslag 2010 en 2011. Bij besluit van 11 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de Dienst Toeslagen verzocht om de huurtoeslag over berekeningsjaren 2008, 2010 en 2011 te herzien. De Dienst Toeslagen heeft zijn verzoek bij besluit van 11 mei 2022, gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2023, afgewezen omdat het is gedaan na de daarvoor geldende uiterste termijn van vijf jaar na afloop van de desbetreffende berekeningsjaren. Die termijn verstreek namelijk op 31 december 2013 voor berekeningsjaar 2008, op 31 december 2015 voor berekeningsjaar 2010 en op 31 december 2016 voor berekeningsjaar 2011. [appellant] heeft tegen het besluit van 7 februari 2023 beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten eerste overwogen dat hoewel de Dienst Toeslagen de beslistermijn in bezwaar heeft overschreden, deze overschrijding de rechtmatigheid van het besluit niet aantast. De beslistermijn is namelijk geen fatale termijn, maar een termijn van orde. De termijnoverschrijding kan daarom geen gevolgen hebben voor de afwijzing van het herzieningsverzoek. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:196. De rechtbank heeft verder overwogen dat de Dienst Toeslagen terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen omdat de termijn van vijf jaar na afloop van de toeslagjaren was verstreken. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en artikel 5a, onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir.
Het hoger beroep en de beoordeling
3.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overschrijding van de beslistermijn van het bezwaar geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Dienst Toeslagen zijn herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. Hij voert verder aan dat het voor hem onduidelijk is of zijn aanvullende gronden wel zijn meegewogen door de rechtbank omdat zijn afwezigheid tijdens de zitting bij de rechtbank niet is vermeld in de uitspraak. [appellant] stelt zich tot slot op het standpunt dat de Dienst Toeslagen zijn eigen papieren werkelijk orkestreert en dat het besluit van 7 februari 2023 inhoudelijk tegenstrijdig is. Volgens [appellant] blijkt dit onder andere uit het feit dat de Dienst Toeslagen ten onrechte zijn beroepsdossier van een eerdere procedure na 7 jaar in plaats van na 12 jaar heeft vernietigd.
3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overschrijding van de beslistermijn van het bezwaar geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit van 7 februari 2023. De rechtbank heeft met haar verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:196, voldoende gemotiveerd waarom dit het geval is.
3.2.    Artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir luidt: "De Dienst Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Dienst Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
a. vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; […]"
3.3.    De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de Dienst Toeslagen het herzieningsverzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen, omdat [appellant] dit verzoek voor elk van de drie berekeningsjaren buiten de daarvoor geldende termijn van vijf jaren heeft gedaan.
3.4.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat het onduidelijk is of de rechtbank zijn aanvullende gronden heeft meegewogen omdat zijn afwezigheid bij de zitting niet is vermeld in de uitspraak. De rechtbank heeft namelijk in haar uitspraak niet opgenomen dat [appellant] heeft deelgenomen aan de zitting, waaruit zijn afwezigheid al blijkt. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende gronden die [appellant] heeft ingediend niet door de rechtbank zijn meegewogen.
3.5.    De Afdeling ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 7 februari 2023 innerlijk tegenstrijdig is, omdat [appellant] dit niet nader heeft toegelicht. Dat de Dienst Toeslagen het beroepsdossier van [appellant] in een eerdere procedure abusievelijk te vroeg heeft vernietigd staat verder los van de vraag of de Dienst Toeslagen in dit geval terecht zijn herzieningsverzoek heeft afgewezen. Dit valt daarom buiten de omvang van het geding.
4.       Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
488-1090