ECLI:NL:RVS:2024:5021
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
Op 5 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De rechtbank had op 5 juni 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 januari 2024 had besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de eerste grief van de vreemdeling, die betoogde dat de minister niet op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. De Raad oordeelde dat, hoewel de vreemdeling in deze grief terecht klaagde, dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De minister had de beoordeling van de leeftijd in overeenstemming met het beoordelingskader uitgevoerd, zoals eerder uiteengezet in een uitspraak van 9 oktober 2024. De vreemdeling werd terecht als meerderjarige aangemerkt, waardoor de eerste grief faalde. De tweede grief had geen zelfstandige betekenis en faalde eveneens.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2024, door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.