ECLI:NL:RVS:2024:5021

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
202404084/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

Op 5 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De rechtbank had op 5 juni 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 januari 2024 had besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de eerste grief van de vreemdeling, die betoogde dat de minister niet op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. De Raad oordeelde dat, hoewel de vreemdeling in deze grief terecht klaagde, dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De minister had de beoordeling van de leeftijd in overeenstemming met het beoordelingskader uitgevoerd, zoals eerder uiteengezet in een uitspraak van 9 oktober 2024. De vreemdeling werd terecht als meerderjarige aangemerkt, waardoor de eerste grief faalde. De tweede grief had geen zelfstandige betekenis en faalde eveneens.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2024, door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

Uitspraak

202404084/1/V2.
Datum uitspraak: 5 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 juni 2024 in zaak nr. NL24.7176 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat in Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Hoewel de vreemdeling in de eerste grief terecht klaagt dat de minister dit in zijn zaak wel heeft gedaan, leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Afgezien van de verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft de minister de beoordeling van de leeftijd namelijk in overeenstemming met het beoordelingskader dat de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak, onder 7-7.3, uiteen heeft gezet, verricht. Met toepassing van dat beoordelingskader heeft de minister de vreemdeling terecht als meerderjarige aangemerkt. Dit betekent dat de eerste grief faalt. Omdat de tweede grief geen zelfstandige betekenis heeft, faalt ook deze.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024
853-1143