ECLI:NL:RVS:2024:5084

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
BRS.24.000110
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 6 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft een beroep gedaan op de Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 29 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat in Utrecht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 december 2024 uitspraak gedaan. De vreemdeling kwam in zijn enige grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister hem in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De Afdeling oordeelde dat de minister Oekraïners die een beroep doen op de Richtlijn tijdelijke bescherming niet op grond van dit artikel in grensdetentie mag plaatsen. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 500,00 voor de periode van 6 maart 2024 tot en met 10 maart 2024, en de minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

BRS.24.000110
Datum uitspraak: 16 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 maart 2024 in zaak nr. NL24.10256 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 29 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister hem in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Hij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 maart 2024 in zaak nr. NL24.10256;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 500,00 over de periode van 6 maart 2024 tot en met 10 maart 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024
47 en 1086