ECLI:NL:RVS:2024:5084
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 6 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft een beroep gedaan op de Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 29 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat in Utrecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 december 2024 uitspraak gedaan. De vreemdeling kwam in zijn enige grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister hem in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De Afdeling oordeelde dat de minister Oekraïners die een beroep doen op de Richtlijn tijdelijke bescherming niet op grond van dit artikel in grensdetentie mag plaatsen. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was.
Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 500,00 voor de periode van 6 maart 2024 tot en met 10 maart 2024, en de minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.