202102183/1/R2.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen (laaghangend fruit)" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is partij in dit geding.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 7 november 2024, waar [appellant A], mede namens [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door W. Oosten, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 september 2019 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een harmonisatie van planregels naar aanleiding van de fusie van de gemeenten Sint-Oedenrode, Schijndel en Veghel.
3. [appellant] woont aan de [locatie] in Veghel. Op zijn perceel rusten op grond van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning 2015" de bestemmingen "Wonen - 1" en "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch-boomkwekerij". Hij exploiteert daar een boomkwekerij en een hoveniersbedrijf. Hij vreest dat het plan hem belemmert in de verkoop van geteelde producten uit de boomkwekerij.
4. De planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten
6. [appellant] betoogt dat de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten uit de boomkwekerij ten onrechte niet in het plan is toegestaan. Anders dan de raad in de nota van zienswijzen heeft aangegeven, wordt deze vorm van verkoop niet mogelijk gemaakt door artikel 8.6 van de planregels. Omdat de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten onder het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning 2015" al onder het overgangsrecht viel, en niet voor een tweede keer onder het overgangsrecht kan vallen, is het volgens [appellant] nu niet meer mogelijk om producten uit de boomkwekerij ter plaatse kleinschalig te verkopen.
6.1. De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten rechtstreeks was toegestaan op grond van artikel 9.1, onder a, gelezen in samenhang met artikel 9.4, onder a, onder 1, van de regels van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning 2015". Op grond van deze artikelen zijn de voor "Wonen - 1" bestemde gronden ook bestemd voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Daaronder valt volgens de raad de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten.
In de nota van zienswijzen van het nu bestreden plan heeft de raad gesteld dat de kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde producten mogelijk wordt gemaakt onder artikel 8.6 van de planregels. Artikel 8.6 bevat een mogelijkheid om met een omgevingsvergunning nevenfuncties bij agrarische bedrijven toe te staan. Daarmee zou het plan dus niet rechtstreeks de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten toestaan. Op de zitting heeft de raad echter gesteld dat artikel 3.3, onder l, van de planregels waarop [appellant] heeft gewezen, geen verandering meebrengt voor de volgens de raad onder het voorgaande plan bestaande mogelijkheid om ter plaatse geteelde producten te verkopen. Op grond van dit artikel is een beroep of bedrijf aan huis in de vorm van detailhandel niet toegestaan, maar volgens de raad is daarvan op het perceel van [appellant] geen sprake. Omdat de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten als nevenactiviteit van de boomkwekerij plaatsvindt, is dit namelijk volgens de raad geen detailhandel zoals bedoeld in deze bepaling die betrekking heeft op detailhandel als zelfstandige vorm van beroep of bedrijf aan huis. Daarom staat artikel 3.3, onder l, van de planregels niet aan de verkoop van ter plaatse geteelde producten op het perceel van [appellant] in de weg.
6.2. De Afdeling kan zich vinden in de door de raad gegeven toelichting en ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Dit betekent dat, anders dan [appellant] betoogt, de kleinschalige verkoop van ter plaatse geteelde producten rechtstreeks is toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning 2015". Het is dus niet nodig om dit gebruik ook in het plan toe te staan.
Het betoog slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn
7. [appellant] heeft verzocht om een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste (en enige) aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd. 7.2. De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift door [appellant] op 31 maart 2021. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan [appellant A] en [appellant B] elk toe te kennen bedrag € 2.000,00. De Afdeling ziet evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk beroep hebben ingesteld aanleiding om dit bedrag te matigen, in de zin dat zij per persoon € 1.000,00 krijgen toegekend.
7.3. De Afdeling zal de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) daarom veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan [appellant A] en [appellant B] elk, als vergoeding van de geleden immateriële schade.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond, omdat daaruit niet is gebleken dat er een gebrek kleeft aan het besluit van 27 januari 2021. Omdat de raad de zienswijze van [appellant] onjuist heeft beantwoord en dat voor [appellant] de reden is geweest om beroep tegen het besluit van 27 januari 2021 in te stellen, ziet de Afdeling wel aanleiding om de raad te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep te vergoeden.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
10. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 362,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant A] en [appellant B] een schadevergoeding van € 2.000,00 te betalen, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
531-1092
Bijlage
Bestemmingsplan Veghels Buiten - Oude Ontginning 2015
Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
[…]
Artikel 9.4 Specifieke gebruiksregels
a. Ten aanzien van het gebruik van de gronden ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven gelden de volgende regels:
1. in het kader van de aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven is geen horeca en detailhandel toegestaan uitgezonderd horeca en detailhandel ondergeschikt en gelieerd aan het aan-huis-gebonden beroep;
[…]
Bestemmingsplan Harmonisatie van diverse regelingen ('laaghangend fruit')
Artikel 3.3 Gebruik van bebouwing voor een beroep of bedrijf aan huis
Binnen een woning of in bijbehorende bouwwerken bij een woning is een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
[…]
l. beroepen of bedrijven aan huis in de vorm van detailhandel (uitgezonderd internetwinkels zonder afhaalpunt of showroom) of horeca zijn niet toegestaan.