ECLI:NL:RVS:2024:5151

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
202401124/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen ongewenstverklaring en verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst is verklaard. Het oorspronkelijke besluit dateert van 7 juli 2021. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is op 30 oktober 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 24 januari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard en het beroep tegen de vaststelling van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401124/1/V1.
Datum uitspraak: 12 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 januari 2024 in zaak nr. NL23.34988 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 30 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, ongegrond verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen de vaststelling dat hij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.3 tot en met 6.5 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024
1028