ECLI:NL:RVS:2024:5151
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen ongewenstverklaring en verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst is verklaard. Het oorspronkelijke besluit dateert van 7 juli 2021. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is op 30 oktober 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 24 januari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard en het beroep tegen de vaststelling van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.