ECLI:NL:RVS:2024:5163

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
202406561/1/V3 en 202406561/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende overdracht aan Bulgarije

Op 13 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Asiel en Migratie in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 7 oktober 2024 het beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn bezwaar tegen feitelijke overdracht aan Bulgarije niet-ontvankelijk was, eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling had ook een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris niet in behandeling was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 6 maart 2024 gegrond en vernietigde dit besluit, met de opdracht aan de minister om een nieuw besluit te nemen.

De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. De rechtbank had terecht geoordeeld en de voorzieningenrechter zag geen noodzaak voor verdere motivering.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld. Deze kosten waren geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

202406561/1/V3 en 202406561/2/V3.
Datum uitspraak: 13 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 oktober 2024 in zaken nrs. NL24.10864 en NL24.10885 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar van de vreemdeling tegen zijn feitelijke overdracht aan Bulgarije op 16 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 6 maart 2024 heeft de staatssecretaris een opvolgende aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw niet in behandeling genomen, en heeft de staatssecretaris opnieuw vastgesteld dat hij de vreemdeling aan Bulgarije over zal dragen.
Bij uitspraak van 7 oktober 2024 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 20 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Bij diezelfde uitspraak heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 6 maart 2024 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat in Sittard, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 6 tot en met 22 van de uitspraak van de rechtbank over en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4948, over de vraag of een verzoek bij de voorzieningenrechter om de uitvoering van een overdrachtsbesluit op te schorten, gedaan tijdens een bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht, tot opschorting van de overdrachtstermijn kan leiden.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de hogerberoepschriften geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024
47-1111