202300844/1/V1.
Datum uitspraak: 16 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 januari 2023 in zaak nr. NL22.13697 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 10 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, advocaat in Dalfsen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister bij het bepalen van zijn leeftijd terecht is uitgegaan van de in Italië geregistreerde meerderjarigheid. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9, volgt dat de minister zich niet mag beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als hij bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie betrekt. Op 10 april 2021 hebben twee medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel een leeftijdsschouw verricht, waarna zij concludeerden dat de vreemdeling evident meerderjarig is. Op 2 mei 2021 heeft een gehoormedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ook een leeftijdsschouw verricht en geconcludeerd dat twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Uit de uitspraak van 9 oktober 2024, onder 7.2 en 7.3, volgt dat, als de minister twijfels heeft over de minderjarigheid van een vreemdeling, als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid geldt. De minister zal dan nader onderzoek moeten doen naar de geboortedatum van die vreemdeling. Als hij daarbij een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat aantreft waaruit volgt dat die vreemdeling meerderjarig is, dan mag hij dat bij het beoordelen van de leeftijd betrekken en daaraan gewicht toekennen. De minister moet dan wel steeds zorgvuldig onderzoeken en deugdelijk motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Daarbij zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop die registratie is gebaseerd. Bij het beoordelen van de leeftijd zal hij vervolgens alle feiten en omstandigheden moeten meewegen en het vermoeden moeten ontzenuwen dat de vreemdeling minderjarig is. In dit geval heeft de minister dat niet gedaan. De rechtbank heeft dat achteraf bezien niet onderkend. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 juni 2022 wordt vernietigd, voor zover dat gaat over de leeftijdsvaststelling. De minister moet de leeftijd van de vreemdeling opnieuw vaststellen, met inachtneming van de overwegingen in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 oktober 2024. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 januari 2023 in zaak nr. NL22.13697;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 28 juni 2022, V-[...], voor zover dat gaat over de leeftijdsvaststelling;
V. draagt de minister van Asiel en Migratie op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, voor zover dat gaat over de leeftijdsvaststelling, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024
941