BRS.24.000345
Datum uitspraak: 23 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2024 in zaak nr. NL24.33360 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling is staandegehouden op 23 augustus 2024, om 06.52 uur, in het azc in Burgum. De minister was toen bekend met het feit dat de vreemdeling de ziekte MS heeft en dat hij daarvoor medicatie moet innemen. De maatregel van bewaring is op diezelfde dag opgelegd, en opgeheven op 26 augustus 2024.
Eerste grief
2. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onzorgvuldig is voorbereid. Volgens de vreemdeling heeft de minister in de voorbereiding van de maatregel onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij MS heeft en daarom van medicatie afhankelijk is.
2.1. De vreemdeling voert aan dat de minister hem ten onrechte tijdens de staandehouding niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn medicatie in te nemen of mee te nemen. Ook heeft er, ondanks interventie van de gemachtigde, in Detentiecentrum Rotterdam geen medische intake plaatsgevonden en was de juiste medicatie daar niet beschikbaar. Na de opheffing van de maatregel heeft de vreemdeling zijn medicijnen niet teruggekregen en heeft hij nieuwe medicijnen moeten aanvragen. Hierdoor heeft de vreemdeling te laat zijn medicatie ontvangen, wat heeft geleid tot achteruitgang van zijn zicht en tot zwakte in één hand en voet. De vreemdeling voert aan dat deze gezondheidsschade te wijten is aan het handelen van de minister.
Oordeel van de Afdeling
3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister de maatregel niet onzorgvuldig heeft voorbereid. Weliswaar had de minister bij de staandehouding de vreemdeling in de gelegenheid moeten stellen om zijn medicatie in te nemen of mee te nemen, maar dat dit niet is gebeurd betekent niet dat de voorbereiding van de maatregel daarom onzorgvuldig moet worden geacht. De minister heeft in het voortraject namelijk voldoende oog gehad voor de medische situatie van de vreemdeling. Zo is de vreemdeling tijdens de staandehouding, overbrenging en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling bijgestaan door een medisch verpleegkundige. Uit de processen-verbaal van het voortraject is niet gebleken dat de vreemdeling directe behoefte had aan zijn medicatie. Verder is tijdens het gehoor gevraagd naar de ziekte van de vreemdeling. De vreemdeling heeft toen te kennen gegeven dat hij medicatie gebruikt voor zijn ziekte, welke medicatie hij daarvoor gebruikt en dat zijn gezondheid voor hem het belangrijkste is.
3.1. Zoals de rechtbank terecht overweegt, heeft de minister de medische omstandigheden van de vreemdeling voldoende betrokken in de maatregel van bewaring. De minister heeft aan de vreemdeling en in de maatregel toegelicht dat er in Detentiecentrum Rotterdam een medische dienst aanwezig is, dat de vreemdeling daar een intake zou krijgen en dat de medische dienst zal beoordelen in hoeverre de vreemdeling medische zorg nodig heeft. Indien juist zou zijn dat de vreemdeling geen medische intake heeft gehad en ook geen medicatie in Detentiecentrum Rotterdam, dan is inderdaad de vraag of de medische zorg voor de vreemdeling adequaat is geweest. Maar de klacht van de vreemdeling dat hij ondanks meerdere verzoeken geen medicatie heeft gekregen in het detentiecentrum, is gericht tegen de feitelijke tenuitvoerlegging van de maatregel. Voor die klacht staat een andere rechtsgang open. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8075. Dat de vreemdeling ten onrechte zijn medicatie na de inbewaringstelling niet heeft teruggekregen van het azc maakt de maatregel evenmin onzorgvuldig. 4. De grief faalt.
Tweede grief
5. Wat de vreemdeling in zijn tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
6. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
846-1073