202406035/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van Hogeschool Inholland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 23 juli 2024 heeft het college het verzoek van [appellante] tot herinschrijving voor het collegejaar 2023/2024 voor de bacheloropleiding Mondzorgkunde (hierna: de opleiding) afgewezen.
Bij beslissing van 17 september 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 december 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Elbers en H.R. van Rijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is in het collegejaar 2022/2023 begonnen aan de opleiding en heeft hiervoor haar propedeuse behaald. Op 13 oktober 2023 heeft zij zich wegens persoonlijke omstandigheden uitgeschreven voor de opleiding. Nadat het college haar verzoek voor een tussentijdse inschrijving per 1 januari 2024 heeft toegewezen, heeft [appellante] zich op 26 januari 2024 opnieuw uitgeschreven.
2. In juni 2024 heeft [appellante] het college verzocht om per 1 september 2024 te worden ingeschreven voor het tweede studiejaar van de opleiding. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Voor de opleiding geldt een capaciteitsbeperking, de zogenoemde ‘numerus fixus’. Er is in het collegejaar 2024/2025 geen plaats meer in het tweede opleidingsjaar. [appellante] heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
Beslissing 17 september 2024
3. Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college was het voor [appellante] duidelijk dat herinschrijving niet zonder meer mogelijk is, omdat voor de opleiding een numerus fixus geldt en de opleiding daarom geen normale (her)inschrijfprocedure kent. Omdat [appellante] zich pas in juni 2024 opnieuw heeft ingeschreven, is het niet gelukt om voor haar plaats te maken op de opleiding. Dat de uitschrijving was ingegeven door persoonlijke omstandigheden, doet hieraan niet af. Het is de verantwoordelijkheid van de student om zich op de hoogte te stellen van de in- en uitschrijfvoorwaarden en na te gaan hoe en wanneer hij daaraan moet voldoen, aldus het college.
Wettelijk kader
4. Artikel 7.54, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) luidt:
1. Het instellingsbestuur kan, indien het van oordeel is dat de onderwijscapaciteit, die voor de postpropedeutische fase van een opleiding, waarvoor een beperking van de eerste inschrijving is vastgesteld, niet toereikend is voor een onbeperkte inschrijving, besluiten inschrijving voor de postpropedeutische fase van die opleiding te weigeren aan hen, die niet reeds ingeschreven zijn geweest aan die aan de instelling verbonden opleiding.
Beoordeling van het beroep
5. [appellante] betoogt dat de maximale opleidingscapaciteit van de opleiding haar niet mag worden tegengeworpen omdat hiervoor geen wettelijke grondslag is. De wet kent alleen voor het eerste jaar een numerus fixus. Zij heeft de selectieprocedure doorstaan en haar propedeuse voor de opleiding behaald. Haar inschrijving voor het tweede studiejaar moet daarom worden behandeld als een regulier verzoek tot (her)inschrijving.
5.1. In beroep heeft het college uiteengezet dat de opleiding maar beperkt de ruimte heeft om praktijkonderwijs aan te bieden. In het tweede studiejaar, waar 70% van de studiepunten bestaat uit praktijkonderwijs, zorgt het tekort aan prekliniekplekken, behandelstoelen en stageplekken er nu al voor dat niet alle tweedejaars studenten dit onderwijs in het tweede jaar kunnen volgen. Een uitbereiding van het aantal plaatsen is niet mogelijk, omdat de opleiding de praktijkplaatsen deelt met de studenten van de opleiding Tandheelkunde. Van studenten die zich tijdelijk uitschrijven wordt daarom verwacht dat zij voorafgaand aan hun inschrijving contact hebben met de decaan. Alleen dan kan de opleiding bij het verdelen van de praktijkplaatsen rekening houden met deze studenten.
5.2. [appellante] heeft in het studiejaar 2022/2023 haar propedeuse voor de opleiding behaald. Dit betekent dat haar verzoek tot inschrijving betrekking heeft op de postpropedeutische fase. Het instellingsbestuur kan op grond van artikel 7.54, eerste lid, van de WHW de instroom van studenten voor een numerus fixus opleiding in deze fase beperken, maar alleen voor studenten die niet eerder ingeschreven zijn geweest voor de aan die instelling verbonden opleiding. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1993/94, 23 558, nr. 3, p. 18) blijkt dat de wetgever de studenten die vanuit de propedeutische fase van de opleiding doorstromen naar de postpropedeutische fase, expliciet heeft uitgesloten van deze instroombeperking. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat om de inschrijving van studenten zoals [appellante] te weigeren wegens capaciteitsproblemen binnen de opleiding.
5.3. Het betoog slaagt.
6. Dit betekent dat de beslissing van 17 september 2024 moet worden vernietigd. Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [appellante] heeft op de zitting aangegeven dat zij graag zo snel mogelijk weer wil beginnen met haar opleiding. De Afdeling zal het college daarom opdragen om [appellante] met ingang van 1 februari 2025, de start van het tweede semester, in te schrijven voor de opleiding. Op de zitting is wel gebleken dat [appellante] om praktische redenen niet al het onderwijs in dit semester kan volgen. Zo zal zij eerst met succes een assessment moeten afleggen voordat zij kan deelnemen aan patiëntbehandeling en heeft de opleiding thans onvoldoende plaatsen om aan alle studenten praktijkonderwijs te bieden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat [appellante] in het tweede semester voornamelijk aangewezen is op het volgen van theoretische vakken, voordat zij in het studiejaar 2025/2026 weer volwaardig kan deelnemen aan het praktijkonderwijs. De Afdeling raadt partijen aan om in onderling overleg afspraken te maken over het studieprogramma van [appellante].
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. De beslissing van 17 september 2024 wordt vernietigd en de beslissing van 23 juli 2024 herroepen. De uitspraak van de Afdeling treedt in de plaats van de vernietigde beslissing.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de beslissing van het college van bestuur van Hogeschool Inholland van 17 september 2024;
III. herroept de beslissing van het college van bestuur van Hogeschool Inholland van 23 juli 2024;
IV. bepaalt dat het college van bestuur van Hogeschool Inholland [appellante] met ingang van 1 februari 2025 inschrijft voor de bacheloropleiding Mondzorgkunde;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
VI. veroordeelt het college van bestuur van Hogeschool Inholland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.998,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van bestuur van Hogeschool Inholland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
1064