ECLI:NL:RVS:2024:545
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het besluit, genomen op 31 augustus 2023, bepaalde dat het recht op bescherming van de vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen, gebaseerd op de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn 2001/55/EG) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had op 14 december 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. F.A. Broersma.
De Raad van State oordeelde dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. De Afdeling stelde vast dat de tijdelijke bescherming van rechtswege eindigt op 4 maart 2024, en dat het aan de staatssecretaris is om te bepalen hoe hij dit aan de vreemdeling meedeelt. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep werd gegrond verklaard en het besluit van 31 augustus 2023 werd vernietigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming die de Richtlijn Tijdelijke Bescherming biedt aan vreemdelingen en de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in het kader van deze richtlijn. De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van vreemdelingen die onder deze richtlijn vallen en voor de toepassing van het bestuursrecht in vergelijkbare zaken.