ECLI:NL:RVS:2024:599

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
202203583/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 25 januari 2021 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 21 september 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 18 mei 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De vreemdeling, geboren in Syrië en verblijvend in de Verenigde Arabische Emiraten, wil bij haar vader in Nederland verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar ouders bestaat.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de mvv, vooral omdat hij niet inging op de situatie in Syrië en de kwetsbaarheid van alleenstaande vrouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden en dat het besluit van 21 september 2021 een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank oordeelde echter ook dat de staatssecretaris in beroep een aanvullende motivering had gegeven, wat leidde tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven.

In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten, gezien de schending van de hoorplicht. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de vreemdeling gehoord moet worden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

202203583/1/V1.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 mei 2022 in zaak nr. NL21.16500 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling is in [geboortejaar], in Syrië geboren en verblijft in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE). De vreemdeling wil bij haar vader (hierna: referent) in Nederland verblijven. De staatssecretaris heeft bij besluit van 21 mei 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan referent verleend. Aan de echtgenote van referent, de moeder van de vreemdeling, heeft hij een mvv verleend en zij is daarna naar Nederland gereisd. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat zij volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen haar en haar ouders een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in het besluit van 21 september 2021 niet expliciet is ingegaan op de situatie in Syrië en de gebruiken in de Arabische maatschappij wat betreft alleenstaande vrouwen. Dit terwijl de vreemdeling dit punt in bezwaar wel nadrukkelijk en meermaals naar voren heeft gebracht. Ook heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 21 september 2021 voor het eerst op het standpunt gesteld dat de vreemdeling in Syrië familieleden heeft bij wie zij voor hulp terecht zou kunnen. De vreemdeling heeft dit in beroep betwist en heeft naar het oordeel van de rechtbank in de beroepsgronden terecht aangevoerd dat de staatssecretaris haar de mogelijkheid had moeten bieden om tijdens een hoorzitting op dit nieuwe standpunt in te gaan. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en dat het besluit van 21 september 2021 een motiveringsgebrek bevat. Naar het oordeel van de rechtbank is dat besluit daarom genomen in strijd met artikel 7:3 en artikel 7:12 van de Awb.
2.1.    De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de staatssecretaris op de zitting een aanvullende motivering heeft gegeven. Daarmee heeft de staatssecretaris alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat zij exclusief afhankelijk is van referent, dan wel haar beide ouders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat hiervoor een grotere mate van afhankelijkheid nodig is. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat er geen familie- of gezinsleven bestaat dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM, zodat de staatssecretaris de gevraagde mvv terecht heeft geweigerd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen volgens de rechtbank dan ook in stand blijven.
3.       In de eerste en tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank in het voetspoor van de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar kwetsbare achtergrond als staatloos Palestijnse uit Syrië. Zij verblijft illegaal in de VAE en kan zich daar niet handhaven. Een alleenstaande vrouw kan in Syrië niet zelfstandig functioneren. Zij heeft nooit zelfstandig gewoond, geen eigen huishouding gevoerd en bescherming nodig van haar vader dan wel haar broers. De vreemdeling heeft verklaard dat zij in Syrië een getrouwde tante heeft, maar dat zij bij een vrouwelijk familielid niet terecht kan. Het is een oorlogsgebied en in het algemeen ambtsbericht over Syrië van 14 juni 2021 wordt een verband gelegd tussen de toegenomen kwetsbaarheid van alleenstaande vrouwen en meisjes en de tijdsduur van het conflict. Terugkeer naar Syrië mag de staatssecretaris evenmin van haar vergen, omdat zich daar de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld voordoet, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, aldus de vreemdeling.
4.       In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, gelet op wat zij in de eerste twee grieven aanvoert, ten onrechte heeft overwogen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 september 2021 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
4.1.    De vreemdeling klaagt in de derde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 21 september 2021 in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. Het horen van de vreemdeling dient ertoe dat de staatssecretaris bij het besluit op het bezwaar een volledige bestuurlijke heroverweging van zijn afwijzing kan maken (zie ook Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 144-145). Met de overweging dat de staatssecretaris in beroep een aanvullende, deugdelijke motivering heeft gegeven, heeft de rechtbank geen recht gedaan aan dit specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht. Dit geldt ook voor de concrete en specifiek op haar situatie betrekking hebbende feiten en omstandigheden die de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd en die zij in de eerste en tweede grief herhaalt. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat ondanks het niet horen in bezwaar de rechtsgevolgen van het besluit van 21 september 2021 in stand kunnen blijven.
4.2.    De grieven slagen.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 september 2021 in stand blijven. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar, waarbij hij haar moet horen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 mei 2022 in zaak nr. NL21.16500, voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 september 2021 in stand blijven;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     gelast dat de staatssecretaris aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024
382-1034