ECLI:NL:RVS:2024:656
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake inreisverbod van vreemdeling
In deze zaak heeft de Raad van State op 19 februari 2024 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste aanleg verzocht om opheffing van een inreisverbod dat op 31 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard op 24 februari 2023. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij nog procesbelang had, onder andere vanwege een verzoek om vergoeding van proceskosten en schade die hij zou hebben geleden door het inreisverbod.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De reden hiervoor was dat de staatssecretaris het inreisverbod op 31 mei 2023 had opgeheven, waardoor de vreemdeling zijn doel had bereikt. De Raad stelde vast dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, ook niet in verband met de verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding. De aangevoerde uitspraken uit eerdere zaken werden niet als relevant beschouwd, omdat deze niet van toepassing waren op de huidige situatie.
De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, aangezien hij niet tegemoet was gekomen aan de vreemdeling. De uitspraak van de Raad van State bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, en de vreemdeling kreeg geen proceskosten vergoed.