ECLI:NL:RVS:2024:753

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
202401016/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 7 februari 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 1 december 2023 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt had gesteld dat de vreemdeling voor Bulgarije mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Akbalik, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet is ingegaan op de door hem aangevoerde omstandigheden die zijn betoog onderbouwen dat voor Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State constateert dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is in dit geval.

De Afdeling oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. Tevens wordt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202401016/1/V3.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2024 in zaak nr. NL23.38013 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Akbalik, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In grief 2 klaagt de vreemdeling over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij voor Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
1.1.    De Afdeling constateert dat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden ter onderbouwing van zijn betoog dat in zijn geval voor Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele verwijzing naar twee uitspraken van de Afdeling is in het licht van wat door de vreemdeling is aangevoerd onvoldoende.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd hoeft niet te worden besproken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2024 in zaak nr. NL23.38013;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
872-1020