ECLI:NL:RVS:2024:757

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
202306484/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 21 september 2023 het besluit van de staatssecretaris vernietigd, waarin was bepaald dat het recht op bescherming van een vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.

De staatssecretaris had in zijn hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling niet kon worden beëindigd. De Afdeling oordeelde echter dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de door hem voorgestelde datum. De tijdelijke bescherming is namelijk geboden op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de staatssecretaris had niet de bevoegdheid om deze bescherming eerder te beëindigen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep waren gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de rechten van vreemdelingen die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen.

Uitspraak

202306484/1/V2.
Datum uitspraak: 22 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2023 in zaak nr. NL23.21445 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat de vreemdeling geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
Bij uitspraak van 21 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. van Diepen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
1.       Bij uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, heeft de Afdeling geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne rechtmatig verblijf hadden en die zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben laten inschrijven in de basisregistratie personen, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op 4 september 2023 (onder 8-8.10). De tijdelijke bescherming is namelijk krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geboden en daarom moet ook voor de duur daarvan worden aangesloten bij deze richtlijn. Voor zover de grieven tegen het oordeel van de rechtbank hierover zijn gericht, falen deze.
2.       Bij die uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van de onder 1 genoemde derdelanders op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege eindigt op 4 maart 2024 (onder 9-9.6). Anders dan bij andere ontheemden, wordt met Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023 (hierna: het Verlengingsbesluit) de tijdelijke bescherming van deze derdelanders niet verlengd tot en met 4 maart 2025 in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Zij vallen niet onder het Verlengingsbesluit, omdat de staatssecretaris vóór het Verlengingsbesluit was genomen, heeft laten weten hun geen tijdelijke bescherming meer te willen bieden. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tijdelijke bescherming van derdelanders alleen op hetzelfde moment als die van andere ontheemden kan worden beëindigd. Omdat zij wel terecht het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 12 juli 2023 heeft vernietigd, leidt het betoog van de staatssecretaris niet tot het beoogde doel.
3.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is daarmee vervallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de onder 1 genoemde uitspraak, eindigt de tijdelijke bescherming die de vreemdeling is geboden op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege op 4 maart 2024 en is het aan de staatssecretaris om te bepalen in welke vorm hij dit aan de vreemdeling zal meedelen (onder 9-9.6). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024
853-987