ECLI:NL:RVS:2024:829

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202203033/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en contactverbod opgelegd door burgemeester in geval van huiselijk geweld

Op 28 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een huisverbod en contactverbod dat door de burgemeester van Rotterdam aan [appellant] was opgelegd op 13 april 2022, na een incident in de woning van [appellant] en [partij A]. De burgemeester concludeerde dat de aanwezigheid van [appellant] een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [partij A] en hun twee minderjarige kinderen opleverde. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De feiten wijzen op een langdurige problematiek tussen [appellant] en [partij A], met meldingen van geweld en spanningen. Op de avond van het incident had [partij A] een bericht ontvangen over een geplande aangifte tegen [appellant], wat leidde tot een gewelddadige confrontatie. De burgemeester baseerde zijn besluit op een proces-verbaal van bevindingen en het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG), waaruit bleek dat er een hoog risico was voor de veiligheid van [partij A] en de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen, gezien de acute noodzaak om verdere escalatie te voorkomen.

In het hoger beroep betoogde [appellant] dat er geen ernstig vermoeden van gevaar was en dat het contactverbod met de kinderen onterecht was opgelegd. De Afdeling bevestigde echter dat het huisverbod en het contactverbod gerechtvaardigd waren, gezien de omstandigheden en de aanwezigheid van de kinderen tijdens het geweldsincident. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester de nodige maatregelen had genomen om de veiligheid van [partij A] en de kinderen te waarborgen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202203033/1/A3.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2022 in zaak nr. C/10/636783/FA RK 22-2615 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2022 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod en een contactverbod met partner en kinderen opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] was getrouwd met [partij]. Zij woonden samen met hun twee minderjarige kinderen. Op 13 april 2022 was er een incident in hun woning en is de politie ter plaatse gekomen. Uit het rapport van de politie volgt onder meer dat [appellant] en [partij] al sinds 2013 problemen hadden. Ook staan zij onder bewind. Sinds de bewindvoering lopen de spanningen verder op. [partij] was al langer van plan aangifte bij de politie te doen tegen [appellant]. Het zusje van [partij] was van de geplande aangifte op de hoogte. Op de bewuste avond had [partij] van haar zusje een bericht ontvangen over de geplande aangifte tegen [appellant]. [appellant] werd boos toen hij dat bericht las en probeerde [partij] te wurgen, zo heeft [partij] verklaard. Zij heeft diezelfde avond aangifte gedaan van mishandeling. Volgens [partij] is [appellant] drugsverslaafd. Spanningen, ruzies en fysiek geweld komen volgens [partij] vaker voor.
2.       De burgemeester heeft hieruit afgeleid dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van [partij] en de minderjarigen kinderen [kind 1] en [kind 2], of een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Hij heeft daarom op grond van  artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen. Het verbod omvatte ook een verbod voor [appellant] om contact op te nemen met partner [partij] en hun twee minderjarige kinderen.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod heeft mogen opleggen aan [appellant]. Uit feiten en omstandigheden bleek namelijk een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [partij] die met hem in de woning woonde.
Het hoger beroep
Ernstig en onmiddellijk gevaar
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was een huisverbod aan hem op te leggen. Hij voert hiertoe aan dat geen sprake was van een ernstig vermoeden van een ernstig en onmiddellijk gevaar. Volgens [appellant] heeft de rechtbank in dit kader ten onrechte waarde gehecht aan het feit dat [partij] als eerste de politie heeft gebeld.
4.1.    Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3784), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
4.3.    De burgemeester heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling van dit gevaar. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de burgemeester redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
4.4.    De burgemeester heeft aan het huisverbod een proces-verbaal van bevindingen en het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ten grondslag gelegd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 14) volgt dat het RiHG een beoordelingsinstrument is waarin wordt geadviseerd of bij een situatie van mogelijk huiselijk geweld een huisverbod moet worden opgelegd. In het RiHG staat dat [partij] op 13 april 2022 de politie had gebeld. Zij gaf aan dat [appellant] haar op haar hoofd heeft geslagen en dat hij haar heeft proberen te wurgen. Hieraan vooraf ging een gesprek met de wijkagent en verschillende hulpinstanties. Ook had [partij] al een afspraak bij de politie staan om aangifte te doen van huiselijk geweld. Daarnaast heeft [partij] verklaard dat [appellant] verslaafd is aan drugs. Zoals verder uit het RiHG blijkt, wordt gekeken naar ‘de mogelijke pleger van huiselijk geweld’, ‘het verloop van het incident’ en ‘de achtergrond waarbinnen het huiselijk geweld of dreiging hiervan zich afspeelde’. Volgens het RiHG had [appellant] op de onderdelen ‘verloop van het incident’ en ‘achtergrond waarbinnen het huiselijk geweld of dreiging hiervan zich afspeelde’ een hoog risico. De politie heeft ter plaatse geconstateerd dat [partij] verwondingen had op haar lichaam, waaronder een blauwe plek in haar gezicht en striemen in haar nek. Daarvan heeft de politie ook foto’s gemaakt.
4.5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op grond van de onder 4.4 weergegeven feiten en omstandigheden redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [partij] en de minderjarige kinderen. Hierbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar een situatie is ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Of er al dan niet sprake is geweest van fysiek geweld naar [appellant] bij het incident, heeft de burgemeester niet doorslaggevend hoeven achten. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het gezien de feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, nodig was een afkoelingsperiode te creëren om verdere escalatie te voorkomen. De Afdeling is van oordeel dat de verklaring van [partij] en de gegevens uit het RiHG van 13 april 2022 voldoende grond bieden om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat de aanwezigheid van [appellant] een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [partij]. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was om een tijdelijk huisverbod op te leggen.
4.6.    Het betoog slaagt niet.
Contactverbod
5.       Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester hem ten onrechte een verbod heeft opgelegd om contact met zijn minderjarige kinderen te hebben. Hij voert hiertoe aan dat vaststaat dat het geweld niet op de kinderen gericht was. Daarom bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat contact met [appellant] zou zorgen voor gevaar, aldus [appellant]. Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het contactverbod goed heeft gemotiveerd.
5.1.    Ingevolge artikel 1 van de Wth wordt in deze wet onder ‘huisverbod’ verstaan, een beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
5.2.    De Afdeling wijst op haar uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:436, onder 4.2. Een huisverbod houdt op grond van artikel 1 van de Wth ook een contactverbod in. Het besluit tot oplegging van een huisverbod houdt naast het verbod om de woning te betreden mede in een verbod om contact op te nemen met de achterblijvers in. Daaronder vallen ook de kinderen. Dat het geweld van [appellant] niet op de kinderen was gericht, doet hieraan niet af. De kinderen waren tijdens het geweldsincident in de woning aanwezig. Bovendien worden zij geconfronteerd met de oplopende ruzies en spanningen tussen hun ouders. Daarom bestond ook voor de kinderen wel degelijk gevaar bij het contact met [appellant]. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de burgemeester het contactverbod heeft mogen opleggen.
5.3.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
818-1050