202304733/1/R3.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Vasse, gemeente Tubbergen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1] Vasse" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 12 december 2023, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes en S.H. Prins, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, en R.G.L. ter Horst, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in de mogelijkheid op het perceel [locatie 1] in Vasse (hierna: het perceel) 25 recreatiebungalows te realiseren. Op het perceel is momenteel camping Tutenberg gevestigd. Op het perceel is nu ruimte voor 110 kampeerplekken en 18 plekken voor stacaravans.
3. [appellant A] en [appellant B] wonen ten zuidwesten van het plangebied. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat en stellen dat de raad zich niet heeft gehouden aan zijn eigen beleid voor landschappelijke inpassing.
4. [bedrijf] is eigenaar van de gronden van het perceel en de initiatiefnemer van de voorziene ontwikkeling.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgrond
6. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] hun beroepsgrond ingetrokken die ziet op het betoog dat ten onrechte de zichtlijnen en doorgezichten ten westen van het plangebied al open zijn en de raad hierover verkeerd is ingelicht.
Casco-beleid Noordoost Twente
7. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het plan in strijd met de Beleidsnota "Casco-benadering in Noordoost-Twente" van 2 juli 2012 (hierna: het casco-beleid) is vastgesteld, omdat er ten onrechte verschillende casco-elementen binnen het plangebied worden respectievelijk zijn verwijderd.
Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn door de initiatiefnemer over het hele campingterrein tientallen bomen gerooid en op de nieuwe locatie van het te bouwen woonhuis en machineberging de aanwezige casco-landschapselementen op voorhand zonder kapvergunning gekapt. Dit is bekend bij de gemeente, maar de gemeente treedt niet op tegen deze overtreding en eist geen herplant van volgens het casco-beleid beschermde landschapselementen. In dat kader vragen [appellant A] en [appellant B] zich af of de voorziene bedrijfswoning past binnen het casco-beleid, omdat op de gronden van het voorziene bouwvlak twee eiken stonden. Deze eiken, die volgens [appellant A] en [appellant B] in matige staat verkeren, zijn gesitueerd ter plaatse van de aanduiding F in het landschappelijke inpassingsplan (bijlage 1 van de planregels, dat overeenkomt met figuur 13 uit het "Ruimtelijke kwaliteitsplan KGO [locatie 1] Vasse" van Ad Fontem Ruimtelijk Advies van maart 2023, en zijn ten onrechte gekapt zonder dat er een herplantverplichting is opgenomen in de planregels. Dit is volgens hen in strijd met het casco-beleid. Verder stellen [appellant A] en [appellant B] dat de raad niet van het ruimtelijk kwaliteitsplan kon uitgaan, omdat onduidelijk is door wie dit is getoetst en akkoord is bevonden.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in paragraaf 3.3.4 van de plantoelichting en met het ruimtelijke kwaliteitsplan is getoetst aan het casco-beleid. De groene omkadering en diverse houtwallen in het plangebied zijn casco-elementen. De ontwikkeling wordt ingepast op basis van de versterking van bestaande landschappelijke elementen in en rondom het plangebied. De casco-elementen worden behouden, waar nodig vernieuwd, vervangen en worden versterkt door de diverse elementen te ontdoen van uitheemse beplanting en door inheemse en streekeigen beplanting nieuw aan te planten. De raad stelt dat het bestreden bestemmingsplan geen negatieve consequenties heeft voor de diverse casco-elementen liggend binnen het plangebied. Naar aanleiding van de zienswijze is geconstateerd dat er de afgelopen jaren inderdaad groenelementen op het terrein gekapt zijn waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig was geweest. Hiervoor zou dan ook een herplantplicht gelden vanuit de gemeentelijke kapverordening. De raad stelt echter dat dit vervolgens alsnog is uitgevoerd en dat het inpassingsplan hierop is aangevuld met de gekapte en te herplanten groenelementen.
7.2. Artikel 6.4.3 van de planregels luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', 'Agrarisch - 2', 'Bos - Natuur' en 'Groen' zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beplantingsmaatregelen aangegeven met de letters A tot en met I conform het in Bijlage 1 opgenomen KGO-plan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', 'Agrarisch - 2', 'Bos - Natuur' en 'Groen' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beplantingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen KGO-plan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing."
7.3. Het casco-beleid is door de raad vastgesteld op 2 juli 2012. In het casco-beleid staat dat met de beschreven casco-benadering de provincie Overijssel en de gemeenten van Noordoost-Twente beschikken over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap, te weten het behoud en de ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. Het casco-beleid is een middel om invulling te geven aan de ruimtelijke kwaliteit en om uitvoering te geven aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Het casco-beleid leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zullen zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost-Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in het casco-beleid spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het casco-beleid werkt met het principe dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel verplaatst worden, mits voldaan wordt aan de spelregels voor compensatie. Ook staat in paragraaf 3.2 van het casco-beleid dat de regels uit het casco-beleid niet gelden voor punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen), lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen), beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom, boomgaarden en een bos groter dan 0,5 ha.
7.4. De Afdeling stelt voorop dat voor zover [appellant A] en [appellant B] stellen dat de gemeente ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de omstandigheid dat er bomen zijn gekapt zonder toestemming, in deze procedure alleen het bestreden bestemmingsplan ter beoordeling voor ligt. Stellingen van [appellant A] en [appellant B] die betrekking hebben op die gekapte bomen, zien niet op het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze stellingen buiten de omvang van het geding vallen en in deze uitspraak niet inhoudelijk zullen worden besproken.
7.5. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat de voorziene bedrijfswoning binnen het plangebied niet past binnen het casco-beleid, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in het zuiden van het plangebied een bouwvlak is opgenomen. Op grond van artikel 6.1, aanhef en onder f, van de planregels mogen op de gronden waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" is toegekend bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg en/of bed and breakfast worden gerealiseerd. Op grond van artikel 6.2.3, aanhef en onder b, van de planregels geldt voor het bouwen van de in artikel 6.1, aanhef en onder f, van de planregels genoemde bouwwerken de regel dat bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak zullen worden gebouwd. Vervolgens stelt de Afdeling vast dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan", vastgesteld op 15 december 2020, het bouwvlak voor de bedrijfswoning in het midden van de gronden van het plangebied was gesitueerd. Met het bestreden plan is het bouwvlak dus verplaatst van het midden van de gronden van het plangebied naar het zuiden van de gronden van het plangebied.
7.6. In paragraaf 3.2 van het casco-beleid staat, zoals gezegd, dat de regels van het casco-beleid niet gelden voor onder meer beplanting binnen bouwblokken en dat voor het beheer van deze casco-elementen het reguliere beleid van elk afzonderlijke gemeente van toepassing is, te weten de gemeentelijke kapverordening. De Afdeling ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het casco-beleid van toepassing is binnen het bouwvlak waarin de bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt.
Uit het verhandelde op de zitting is gebleken dat de raad zich op het standpunt stelt dat het casco-beleid niet van toepassing is op de gronden waarop het bouwvlak is gelegd. Op de zitting heeft de raad daarover toegelicht dat de definitie van een bouwblok zoals bedoeld in het casco-beleid een breder toepassingsbereik kent dan het begrip bouwvlak uit het bestemmingsplan. Daargelaten wat de raad hierover in het verweerschrift heeft opgemerkt, moet het begrip bouwblok uit het casco-beleid volgens de raad op de zitting zo worden gelezen dat het gaat om bestemmingsvlakken waar het oprichten van bebouwing is toegestaan.
De Afdeling stelt vast dat in het casco-beleid geen definitie is opgenomen voor het begrip bouwblok. De Afdeling legt het begrip bouwblok uit als bouwvlak. De Afdeling is van oordeel dat het casco-beleid geen aanknopingspunten biedt om deze begrippen verschillend uit te leggen.
Zoals gezegd is met het bestreden plan het bouwvlak verplaatst van het midden van de gronden van het plangebied naar het zuiden van de gronden van het plangebied. Op de gronden waar met het bestreden plan een bouwvlak is toegekend, was eerst geen bouwvlak aanwezig. De Afdeling stelt vast dat op de plek waar het bouwvlak nu is voorzien twee eiken staan. Zie ook het inpassingsplan waar ter plaatse van de aanduiding F staat: "vellen fijnspar (oranje) en vellen eiken (geel)." Die twee eiken zijn onderdeel van het casco op grond van de casco-kaart. De Afdeling is van oordeel dat, waar de twee eiken al op de casco-kaart stonden, het niet zo kan zijn dat die casco-elementen uitgezonderd worden op grond van paragraaf 3.2 van het casco-beleid door op een later moment, bij dit bestemmingsplan, een bouwvlak over die casco-elementen te leggen. Naar het oordeel van de Afdeling is dat in strijd met het doel van het casco-beleid: het behoud en de ontwikkeling van het landschap. Het casco-beleid is dus wel degelijk van toepassing op deze beplanting. De vraag is vervolgens welke consequentie hieraan moet worden verbonden.
7.7. Aan de gronden van het voorziene bouwvlak is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" toegekend. In artikel 6.4.3, lid 1, van de planregels staat dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1", "Agrarisch - 2", "Bos - Natuur" en "Groen" zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beplantingsmaatregelen aangegeven met de letters A tot en met I conform het inpassingsplan om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Zoals gezegd zijn de twee eiken gesitueerd ter plaatse van de aanduiding F in samenhang bezien met de gele stippenlijn in het inpassingsplan. De raad kan worden gevolgd dat de doelstelling van het casco-beleid er niet aan in de weg staat dat de eiken worden geveld gelet op de verslechterde staat van deze eiken. De Afdeling is echter wel van oordeel dat ten onrechte niet in de planregels is opgenomen dat voor de twee eiken een herplantplicht van toepassing is. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig heeft voorbereid.
7.8. Voor zover [appellant A] en [appellant B] stellen dat onduidelijk is door wie het ruimtelijk kwaliteitsplan is getoetst en akkoord bevonden, stelt de raad in het verweerschrift dat het ruimtelijk kwaliteitsplan tot stand is gekomen in samenspraak met het Kwaliteitsteam. Dit is een team van interne en externe deskundigen op het gebied van natuur, landschap en stedenbouw dat advies geeft aan de gemeente bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen, aldus de raad.
De Afdeling ziet in wat is aangevoerd, gezien de reactie van de raad, geen reden dat de raad het ruimtelijk kwaliteitsplan niet aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag kon leggen.
7.9. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog.
Deskundige
8. De Afdeling ziet geen aanleiding om op verzoek van [appellant A] en [appellant B] de opsteller van het casco-beleid als deskundige te benoemen om haar het bestreden plan te laten toetsen aan het casco-beleid. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat voor het beantwoorden van de aan de orde zijnde rechtsvragen inschakeling van een deskundige nodig is.
Richtafstand recreatiewoningen
9. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de voorziene recreatiebungalows op een afstand van minimaal 50 m van de perceelsgrens van de woning van [appellant B] die het dichtste bij de gronden van het plangebied is gesitueerd, namelijk aan [locatie 2], moeten worden gesitueerd. De raad heeft ten onrechte geen rekening gehouden met hun wens. Daarnaast stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat er geen sprake is van een nieuwe situatie en dat daarom de richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure) niet in acht hoeven worden genomen.
9.1. In de VNG-brochure zijn milieubelastende activiteiten ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. In de VNG-brochure staat verder dat de VNG-brochure voor nieuwe situaties geldt en niet is bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.
De Afdeling stelt vast dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan", vastgesteld op 15 december 2020, in samenhang bezien met het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016", vastgesteld op 23 mei 2016, aan de meerderheid van de gronden van het plangebied de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie kampeerterrein" is toegekend. Op deze gronden zijn op grond van deze planologische regimes onder meer standplaatsen voor kampeermiddelen en camperplaatsen mogelijk en trekkershutten. De afstand tussen deze verblijfsrecreatieve bestemming en de gevel van de woning van [appellant B], die het dichtste bij de gronden van het plangebied is gesitueerd, is ongeveer 45 m. De Afdeling merkt verder op dat in het bestreden plan aan het merendeel van de gronden van het plangebied de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" is toegekend. Op grond van artikel 6.1 van de planregels zijn de gronden onder meer aangewezen voor recreatiewoningen. Ook op grond van het bestreden plan is de afstand tussen de gevel van de woning van [appellant B] en de gronden waarop recreatiewoningen mogelijk worden gemaakt ongeveer 45 m.
De Afdeling stelt dan vast dat de gronden van het plangebied onder het vorige en het huidige planregime een verblijfsrecreatieve functie behouden en dat de afstand tussen deze functie en de gevel van de woning van [appellant B] hetzelfde is gebleven. Gelet hierop is sprake van een in planologisch opzicht bestaande situatie.
9.2. Ondanks dat de VNG-brochure niet van toepassing is op deze situatie, heeft de raad toch aan de hand van de VNG-brochure een afweging gemaakt of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Volgens de VNG-brochure wordt tussen een kampeerterrein en een woning een richtafstand van 50 m aanbevolen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant B] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat gelet op de lokale omstandigheden gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstand in de VNG-brochure en dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant B]. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad in zijn verweerschrift stelt dat aan de gronden tussen het perceel van [appellant B] en daar waar de voorziene recreatiewoningen mogelijk worden gemaakt de bestemming "Groen" is toegekend. Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn die gronden bestemd voor afschermende beplanting en bebossing. Ook heeft [bedrijf] op de zitting toegelicht dat zij voornemens is om op deze gronden in de nabijheid van de woning van [appellant B] een strook beplanting neer te zetten.
9.3. Het betoog faalt.
Beleidsregels toepassing Wet Bibob
10. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de "Beleidsregels toepassing Wet Bibob, Gemeente Tubbergen 2023" (hierna: de Beleidsregels toepassing Wet Bibob) ten onrechte niet zijn toegepast.
10.1. De raad stelt in zijn verweerschrift dat de Beleidsregels toepassing Wet Bibob door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen op 15 april 2023 in werking zijn getreden. Daarmee is de beleidsregel pas in werking getreden nadat het bestemmingsplan is vastgesteld. Daarnaast is de beleidsregel niet van toepassing op een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Verder stelt de raad dat het relativiteitsvereiste aan een beoordeling hiervan in de weg staat.
10.2. De Afdeling ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zich verzet tegen vernietiging van het bestemmingsplan naar aanleiding van dit betoog.
10.3. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
10.4. De Afdeling stelt vast dat de Beleidsregels toepassing Wet Bibob op grond van artikel 1.2 van de Beleidsregels toepassing Wet Bibob tot doel heeft om duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de bevoegdheden uit de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) worden toegepast. De Wet Bibob strekt tot bescherming van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. De individuele belangen van omwonenden van een recreatiepark zijn niet zodanig verweven met dit algemene belang dat deze wet moet worden geacht ook te strekken tot bescherming van hun belangen. Vergelijk onder 10.108 van de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706. Gelet op artikel 8:69a van de Awb, kan het betoog derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. Conclusie
11. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarin in artikel 6.4.3 van de planregels in samenhang bezien met bijlage 1 van de planregels niet is geregeld dat voor de twee eiken ter plaatse van de aanduiding F van het inpassingsplan een herplantplicht geldt.
12. Op de zitting is besproken hoe artikel 6.4.3 van de planregels zou moeten luiden als daarin wel een herplantverplichting voor de eiken ter plaatse van aanduiding F van het inpassingsplan van toepassing is.
Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd wat artikel 6.4.3 van de planregels betreft.
13. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
14. De raad moet de proceskosten vergoeden. Voor zover [appellant A] en [appellant B] verzoeken ook de reiskosten van een getuige te vergoeden, hebben zij op de zitting toegelicht dat zij hiermee hopen dat allebei hun reiskosten worden vergoed. Omdat [appellant A] en [appellant B] echter samen beroep hebben ingesteld, gaat de Afdeling er bij het vaststellen van de gemaakte reiskosten uit van een vergoeding van de reiskosten van één persoon.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van 30 mei 2023 van de raad van de gemeente Tubbergen waarin het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1] Vasse" is vastgesteld, voor zover het betreft artikel 6.4.3 van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 6.4.3 van de planregels als volgt komt te luiden:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, Agrarisch - 2, 'Bos - Natuur' en 'Groen' zonder
1. de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beplantingsmaatregelen aangegeven met de letters A tot en met I conform het in bijlage 1 opgenomen inpassingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, en
2. herplant van inheems bosplantsoen ter plaatse van de te vellen eiken bij aanduiding F (geel), zoals aangeduid in het in bijlage 1 opgenomen inpassingplan. Het inheems bosplantsoen dient te worden samengesteld uit de soorten:
- zwarte els;
- witte els;
- ruwe berk;
- wilde appel;
- hazelaar;
- meidoorn;
- wilde liguster;
- gelderse roos;
- beuk;
- zomereik;
- hondsroos.
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen 'Recreatie -
Verblijfsrecreatie 1', 'Agrarisch - 2, 'Bos - Natuur' en 'Groen' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde onder 1 en 2 van sub a van dit artikel.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat het onderdeel III. betreft in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Tubbergen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en III., worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Tubbergen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,59, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Tubbergen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
867