ECLI:NL:RVS:2024:877

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
202400524/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluiten staatssecretaris Justitie en Veiligheid inzake terugkeer, inreisverbod en bewaring

Op 1 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 24 december 2023 de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, een inreisverbod uitgevaardigd en hem in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 16 januari 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard voor het terugkeerbesluit, maar gegrond voor het inreisverbod, dat werd vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen. Het beroep tegen de maatregel van bewaring werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was voor zover het gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40290, omdat het hogerberoepschrift te laat was ingediend. Voor het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. NL23.40310 werd geoordeeld dat dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank in deze zaak en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202400524/1/V3.
Datum uitspraak: 1 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2024 in zaken nrs. NL23.40290 en NL23.40310 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 24 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit), een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd en hem in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 16 januari 2024 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, het beroep gegrond verklaard, voor zover gericht tegen het inreisverbod, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
De maatregel van bewaring (zaak nr. NL23.40290)
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40290 eindigde op 23 januari 2024. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid redenen aan te voeren waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
Het terugkeerbesluit en inreisverbod (zaak nr. NL23.40310)
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40310. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40290. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40310 wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40290;
II.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. NL23.40310.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024
873