ECLI:NL:RVS:2024:912

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
202307142/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • E. Steendijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 6 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had mogen nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië behandeld en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet heeft uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Roemeense autoriteiten zijn asielaanvraag niet deugdelijk zullen behandelen. De vreemdeling vreesde dat hij teruggestuurd zou worden naar Syrië, maar de Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag vertrouwen. Ook de zorgen van de vreemdeling over de opvangvoorzieningen in Roemenië zijn niet onderbouwd met voldoende bewijs. De Afdeling heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307142/1/V3.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 november 2023 in zaak nr. NL23.31701 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, advocaat te Almere, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië, beantwoord in haar uitspraak van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       Het incidenteel hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het incidenteel hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000). Het incidenteel hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
4.       De beroepsgrond van de vreemdeling dat hij vreest dat de Roemeense autoriteiten zijn asielaanvraag niet deugdelijk zullen behandelen, faalt. De staatssecretaris mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel namelijk ook van uitgaan dat de Roemeense autoriteiten de vreemdeling overeenkomstig hun internationale verplichtingen opnemen in de asielprocedure. De vreemdeling betoogt dat hij vreest dat de Roemeense autoriteiten hem terug zullen sturen naar Syrië, al dan niet na een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag, omdat zij diplomatieke banden onderhouden met de Syrische autoriteiten, maar alleen daaruit kan niet worden afgeleid dat de staatssecretaris voor Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Evenmin is dit een bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling aan zich had moeten trekken krachtens zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17 van de Dublinverordening omdat overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid zou getuigen.
4.1.    De beroepsgrond van de vreemdeling dat de opvangvoorzieningen in Roemenië ontoereikend zijn door een gebrek aan medische zorg, juridische bijstand en bewegingsvrijheid, faalt. Een deel van de bronnen waar de vreemdeling ter onderbouwing naar verwijst, zijn niet vertaald uit het Arabisch, waardoor de Afdeling deze bronnen niet bij haar oordeel kan betrekken. De vreemdeling wijst daarnaast op stukken op de website van het Global Detention Project, maar die stukken bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de opvangvoorzieningen in Roemenië zo ontoereikend zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93. Meer specifiek ziet het artikel van het Global Detention Project, ‘Romania’s Treatment of Migrants and Asylum Seekers Challenged by UN Committee against Torture’ van 3 augustus 2023 op de situatie na illegale grensoverschrijding en die situatie moet onderscheiden worden van de situatie na overdracht aan Roemenië als Dublinclaimant. De Afdeling verwijst hiervoor ook naar wat zij heeft overwogen onder 1 van deze uitspraak. Verder wijst de vreemdeling op een klacht tegen Roemenië bij het EHRM, maar die klacht is al op 17 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard (beslissing van het EHRM van 17 december 2019, Alissa tegen Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2019:1217DEC004878017).
4.2.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
III.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 november 2023 in zaak nr. NL23.31701;
IV.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
962