202407491/5/V3.
Datum uitspraak: 14 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om opheffing van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47091 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 11 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 12 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5185, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De vreemdeling heeft bij brief van 12 maart 2025 de voorzieningenrechter opnieuw verzocht de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
De uitspraak van 12 december 2024
1. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de minister toegewezen, omdat onder de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht toekwam aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang.
Het verzoek van de vreemdeling
2. De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de getroffen voorlopige voorziening op te heffen, zodat de minister de vrijheidsontnemende maatregel moet opheffen. De vreemdeling stelt dat de belangenafweging inmiddels anders moet uitvallen, omdat de grensdetentie in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn te lang voortduurt. De vreemdeling wijst erop dat de rechtbank de behandeling van het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, die in de grensprocedure wordt behandeld, voor onbepaalde tijd heeft aangehouden.
Beoordeling
3. De voorzieningenrechter ziet in de door de vreemdeling gestelde belangen aanleiding om nu anders te oordelen. Onder de gegeven omstandigheden komt niet langer een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. Daarom wordt het verzoek van de vreemdeling om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toegewezen. Dat betekent dat de op 12 december 2024 op verzoek van de minister getroffen voorlopige voorziening wordt opgeheven.
Conclusie
4. Het verzoek wordt toegewezen. De op 12 december 2024 getroffen voorlopige voorziening wordt opgeheven. Dit betekent dat de minister gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank en de vrijheidsontnemende maatregel moet opheffen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek toe;
II. heft de op 12 december 2024 getroffen voorlopige voorzienig op;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025
918-1020