202307392/1/V3.
Datum uitspraak: 6 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 november 2023 in zaak nr. NL23.9152 in het geding tussen:
de vreemdeling en referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2023 in zaak nr. NL22.8065, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 10 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat in Purmerend, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling en referent klagen in hun eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat zij niet zozeer moet beoordelen of de minister heeft voldaan aan wat de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in haar uitspraak van 17 februari 2023 heeft geoordeeld, maar dat zij moet beoordelen of het besluit rechtens juist is. Het is immers vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan gebonden is aan het corrigerende rechtsoordeel in een uitspraak waar het geen hoger beroep tegen heeft ingesteld. Ook de bestuursrechter moet de binding van het bestuursorgaan aan de uitspraak van de rechtbank respecteren. Door niet in te gaan op de beroepsgronden van de vreemdeling en referent, waarin zij betogen dat de minister niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 17 februari 2023, heeft de rechtbank dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Wat de vreemdeling en referent verder hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door de vreemdeling betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 november 2023 in zaak nr. NL23.9152;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de griffier van de Raad van State aan de vreemdeling en referent het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025
846