ECLI:NL:RVS:2025:1488
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 31 mei 2024. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 maart 2018 een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen had afgewezen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 28 november 2023 opnieuw ongegrond. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 april 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens haar niet juist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist door artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en de minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2025, en is vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.