ECLI:NL:RVS:2025:1520

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
202407661/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vrijheidsontnemende maatregel

Op 24 november 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. Hiertegen heeft betrokkene op 17 december 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die het beroep voor een deel gegrond verklaarde en de minister opdroeg tot schadeloosstelling. De minister heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbankuitspraak is vernietigd en het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407661/1/V3.
Datum uitspraak: 7 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024 in zaak nr. NL24.47613 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 17 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag bevolen en de minister opgedragen betrokkene schadeloos te stellen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, advocaat in Hoofddorp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1.       De minister komt in haar enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol onder de omstandigheden ten tijde van haar uitspraak geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.    De grief slaagt.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene
2.       Gelet op artikel 83c, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is geen incidenteel hoger beroep mogelijk in een grensdetentiezaak. Het incidenteel hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
3.       Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024 in zaak nr. NL24.47613;
IV.     verklaart het beroep ongegrond;
V.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025
918