ECLI:NL:RVS:2025:1590

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
202206338/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan De Lutte, partiële herziening doortrekking Ambachtstraat De Lutte

Op 4 oktober 2022 heeft de raad van de gemeente Losser het bestemmingsplan "De Lutte, partiële herziening doortrekking Ambachtstraat De Lutte" vastgesteld. Dit plan voorziet in de toekenning van de bestemming "Verkeer-Verblijf" aan een strook grond tussen de Ambachtstraat en de Ertsmolen, met als doel een ontsluiting te creëren van de Ambachtstraat naar de Ertsmolen in het Luttermolenveld. De gemeente Losser heeft aangegeven dat de ontsluiting van het Luttermolenveld verbeterd moet worden, aangezien de wijk momenteel alleen bereikbaar is via de Dorpsstraat en de Bentheimerstraat (N375). Appellanten, waaronder bewoners van het Haerpad en een andere inwoner van De Lutte, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de beoogde ontsluiting leidt tot het kappen van bomen en een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 november 2024 behandeld. In de uitspraak van 9 april 2025 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak van de ontsluitingsweg en dat de verkeersveiligheid en andere aspecten adequaat zijn beoordeeld. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de verkeersveiligheid in het geding is of dat er onaanvaardbare gevolgen voor hun woon- en leefklimaat zijn. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard en de raad niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206338/1/R3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in De Lutte, gemeente Losser,
2.       [appellant sub 2], wonend in De Lutte, gemeente Losser,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Losser,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Lutte, partiële herziening doortrekking Ambachtstraat De Lutte" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 november 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door N. van Benthem, is verschenen.
Overwegingen
OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 15 juli 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
INLEIDING
2.       Met het bestemmingsplan is aan een strook grond tussen de Ambachtstraat en de Ertsmolen de bestemming "Verkeer-Verblijf" toegekend. Hiermee wordt een ontsluiting mogelijk vanaf de Ambachtstraat naar de Ertsmolen in het Luttermolenveld.
In de plantoelichting staat hierover dat de wijk Luttermolenveld op dit moment bereikbaar is vanaf de Dorpsstraat en vanaf de Bentheimerstraat (N375). De gemeente Losser acht het wenselijk om de ontsluiting van het Luttermolenveld te verbeteren, zo staat in de toelichting. Met het doortrekken van de Ambachtstraat naar de Ertsmolen in het Luttermolenveld wordt er een extra ontsluiting gecreëerd. Hiermee wordt het Luttermolenveld ook vanuit zuidelijke richting goed bereikbaar en kan het verkeer zich meer verspreiden. Ook wordt hiermee volgens de plantoelichting een extra calamiteitenontsluiting gerealiseerd.
3.       [appellant sub 1] en anderen wonen langs het Haerpad, op korte afstand van het plangebied. Zij zijn het niet eens met het plan, in het bijzonder omdat de beoogde ontsluiting er volgens hen toe leidt dat een aantal bomen tenietgaat.
4.       [appellant sub 2] woont aan de [locatie] in de Lutte, ten noorden van het plangebied. [appellant sub 2] is het niet eens met het plan, omdat dit volgens hem leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
HOE BEOORDEELT DE AFDELING EEN BEROEP TEGEN EEN ESTEMMINGSPLAN?
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
TOETSINGSKADER RELATIVITEIT
6.       Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
6.1.    Op verschillende plaatsen in deze uitspraak zal worden beoordeeld of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de vernietiging van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgronden die appellanten hebben aangevoerd. Op die beoordeling is steeds het hiervoor weergegeven toetsingskader van toepassing.
BEROEPSGRONDEN
Noodzaak extra ontsluiting
7.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat de ontsluiting noodzakelijk is. In het rapport "Nadere veiligheidstoets doortrekking Ambachtstraat De Lutte" van Goudappel Coffeng van 14 juni 2022 (hierna: de nadere veiligheidstoets), dat is opgenomen in bijlage 2 bij de plantoelichting, staat volgens hem namelijk dat een extra auto-ontsluiting niet noodzakelijk is.
7.1.    De raad heeft toegelicht dat er voor de aanleg van de ontsluitingsweg geen wettelijke noodzaak bestaat en dat de huidige situatie met twee ontsluitingswegen voldoet aan de handreiking "Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid". Maar dat neemt volgens de raad niet weg dat de ontsluitingsweg wel gewenst is om te kunnen voorzien in een betere bereikbaarheid van het Luttermolenveld en om het verkeer beter te kunnen spreiden. Daarnaast heeft de Brandweer Twente volgens de raad in een reactie aangegeven dat een extra ontsluiting nuttig is vanwege snellere opkomsttijden van vrijwilligers, snellere aanrijtijden naar het Luttermolenveld en een kortere route voor watertransportsystemen bij calamiteiten.
7.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen reden om de raad hierin niet te volgen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op het voorgaande het nut en de noodzaak van de ontsluitingsweg voldoende onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersintensiteiten en -verdeling
8.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad zich ten onrechte heeft gebaseerd op het rapport "Verkeersveiligheidstoets Ambachtsweg de Lutte Ontsluiting Luttermolenveld" van Goudappel Coffeng van 20 februari 2020 (hierna: de verkeersveiligheidstoets), dat is opgenomen in bijlage 1 bij de plantoelichting. In de verkeersveiligheidstoets wordt de verkeerstoename volgens hem namelijk onderschat. In de eerste plaats is er volgens hem geen rekening gehouden met de 30 kavels die nog worden bebouwd en met het doorgaand verkeer vanuit de A1, de wijk Luttermolenveld en de sporthal. Daarnaast zijn er geen verkeersmetingen verricht vanuit de huidige ontsluitingswegen Waterradmolen, Luttermolenweg en de hoofdontsluiting Bentheimerstraat. Omdat de nadere veiligheidstoets voortborduurt op de gebrekkige verkeersveiligheidstoets, heeft de raad zich volgens hem ook niet op nadere veiligheidstoets mogen baseren.
8.1.    De raad betwist dat de verkeerstoename in de verkeersveiligheidstoets is onderschat. De raad bevestigt dat er nog kavels beschikbaar zijn voor woningbouw, maar de raad wijst erop dat het Luttermolenveld een grote wijk is met enkele honderden woningen. De 30 extra woningen leiden volgens de raad daarmee tot een (zeer) beperkte toename van de verkeersintensiteiten binnen de wijk. Verder heeft de raad toegelicht dat met behulp van het verkeersmodel in 2017 het effect van de nieuwe verbinding is onderzocht. In de verkeersveiligheidstoets staat hierover dat daaruit blijkt dat er geen grote wijzigingen te verwachten zijn. Voor het grootste deel van het verkeer blijft de huidige route de kortste/snelste route. Volgens de raad zal op de Ertsmolen, Korenmolen en Rosmolen een toename van het verkeer merkbaar zijn, maar in absolute zin blijven de intensiteiten op het niveau van rustige woonstraten. Verderop in de wijk zal deze toename volgens de raad niet of nauwelijks merkbaar zijn. In de modelberekening is volgens de raad rekening gehouden met de rijtijden vanuit andere delen van De Lutte richting de sporthal en de A1. Tot slot zijn de huidige intensiteiten binnen het Luttermolenveld volgens de raad inderdaad niet geteld, maar is wel bekend dat de intensiteiten laag zijn en gerelateerd zijn aan de woningen. Van de hoofdwegen rond het gebied is de intensiteit volgens de raad wel bekend.
8.2.    De Afdeling ziet geen reden om de raad hierin niet te volgen. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de verkeersveiligheidstoets, en in het verlengde daarvan de nadere veiligheidstoets, zo gebrekkig zijn of zulke leemten in kennis bevatten dat de raad zich daarop redelijkerwijs niet heeft kunnen baseren.
Het betoog slaagt niet.
Wegcategorie
9.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte stelt dat de beoogde weg een erftoegangsweg is. Volgens hem wijst alles in het bestemmingsplan erop dat het gaat om een tweerichtingsontsluitingsweg en calamiteitenontsluiting van een wijk van honderden kavels, en daarmee om een wijk-/gebiedsontsluiting. Door dit niet te onderkennen, handelt de raad volgens hem in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast voldoet de Ertsmolen, waarop de beoogde weg zal aansluiten, niet aan de eisen die gelden voor een gebiedsontsluitingsweg. De Ertsmolen bestaat volgens hem uit 4,2 m asfalt en een trottoir van 1,2 m, terwijl een ontsluitingsweg volgens de handreiking "Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid" 8 m moet zijn.
9.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] zo dat hij meent dat met de doortrekking van de Ambachtstraat is voorzien in een gebiedsontsluitingsweg, terwijl niet aan de daarbij behorende eisen is voldaan.
9.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een gebiedsontsluitingsweg maar van een erftoegangsweg. Volgens de raad is het doel van de weg om de ontsluiting van het Luttermolenveld te verbeteren en een extra calamiteitenontsluiting te realiseren. Op dit moment is het Luttermolenveld alleen in noordelijke richting ontsloten. Met het doortrekken van de Ambachtstraat wordt het Luttermolenveld beter bereikbaar vanuit zuidelijke richting. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat op de Ertsmolen een 30 km/u-regime van toepassing is. Verder is deze weg volgens de raad aangelegd en ingericht om te kunnen functioneren als ontsluitingsweg voor tweerichtingsverkeer. Uit de nadere veiligheidstoets volgt volgens de raad dat de Ertsmolen 4,8 m breed is, inclusief goot van 50 cm, waarmee wordt voldaan aan de maatvoering van het CROW.
9.3.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van de eisen die gelden voor een erftoegangsweg. Dat met de nieuwe weg een groot aantal kavels wordt ontsloten, zoals [appellant sub 2] stelt, leidt niet tot een ander oordeel. Dat is alleen al zo, omdat uit de nadere veiligheidstoets volgt dat voor de nieuwe verbinding een intensiteit wordt verwacht van 200 tot 300 auto’s per etmaal. Daarmee wordt ruim gebleven onder de maximumintensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen die in de CROW-publicatie "Handboek Wegontwerp 2013 - Erftoegangswegen" wordt gehanteerd voor erftoegangswegen. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 8.1 en 8.2, ziet de Afdeling geen grond om aan de juistheid van de gehanteerde verkeersintensiteiten te twijfelen. Omdat het vertrekpunt van [appellant sub 2] dat sprake is van een gebiedsontsluitingsweg om die reden onjuist is, komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige in dit verband aangevoerde gronden.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
10.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot verkeersonveilige situaties. Daarover voert hij aan dat de Ertsmolen slecht zicht biedt voor verkeer vanuit de Korenmolen en de Ertsmolen naar de kruising van deze straten. Verder is het trottoir van de Ertsmolen, in combinatie met de lantaarnpaal, te smal. Ook is de Ertsmolen zelf te smal, zodat auto’s elkaar niet kunnen passeren zonder over het trottoir te gaan. Daarnaast is de nadere veiligheidstoets volgens [appellant sub 2] op deze punten ontoereikend, omdat hierin is uitgegaan van verouderde informatie. Tot slot wijst hij erop dat op pagina 7 van de nadere veiligheidstoets wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de beginselen van Duurzaam Veilig.
10.1.  De raad mag het plan niet vaststellen, als hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de verkeersveiligheid aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad betwist dat in de nadere veiligheidstoets wordt geconcludeerd dat het plan niet voldoet aan de beginselen van Duurzaam Veilig. Op pagina 7 van de nadere veiligheidstoets zijn de punten uit de zienswijzen opgesomd. De zin waarnaar [appellant sub 2] verwijst, is één van de punten uit de zienswijzen, waarop in de nadere veiligheidstoets een reactie is gegeven. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersveiligheidstoets voldoende inzicht geeft in de afwikkeling van het verkeer en dat op basis van de verkeersveiligheidstoets voldoende maatregelen kunnen genomen worden om een veilige verkeerssituatie te bewerkstelligen, zoals het voorzien in een verkeersdrempel en het terugsnoeien van het uitgroeiende beplanting op de kavelgrens. Dat deze beplanting niet meer aanwezig omdat deze is vervangen door een schutting, zoals [appellant sub 2] stelt, doet volgens de raad niet af aan de conclusie in de nadere veiligheidstoets. Hiermee is volgens de raad juist het probleem van uitgroeiende beplanting weggenomen. Verder is het door ruimtegebrek volgens de raad niet mogelijk om een (volwaardige) voorziening zoals bijvoorbeeld een trottoir van 2 m te realiseren. Maar gelet op de lage toegestane maximum snelheid van 30 km/u, de uitstraling/inrichting van het weggedeelte als verblijfsgebied en de te verwachten lage intensiteiten voetgangers en gemotoriseerd verkeer, is het volgens de raad niet bezwaarlijk dat eventuele voetgangers zo nodig gebruik maken van de rijbaan. Over de breedte van de Ertsmolen heeft de raad toegelicht, zoals hiervoor overwogen onder 9.2, dat deze voldoet aan de maatvoering van het CROW voor een erftoegangsweg.
10.2.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad hiervan niet heeft mogen uitgaan. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
11.     [appellant sub 1] en anderen betogen dat de ontsluiting beter 15 à 20 m in zuidelijke richting kan worden gerealiseerd. Volgens hen bestrijdt de eigenaar van de grond dat dit alternatief niet haalbaar is.
[appellant sub 2] betoogt dat de voorgestelde alternatieven van omwonenden ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling van het plan. Dat die alternatieven niet geschikt zijn omdat een breedte van 6,5 m nodig is, zoals de raad stelt, is daarvoor volgens hem onvoldoende. Volgens [appellant sub 2] wordt met het huidige plan namelijk ook niet aan een breedte van 6,5 m voldaan. Daarbij wijst hij op de ingang van de kruising Korenmolen-Ertsmolen, de Ertsmolen, de Poldermolen en op de doorgang bij de bomen aan de Ambachtstraat. Daarnaast is het alternatieve traject dat loopt vanaf de Lossersestraat naar de Weidemolen volgens hem in het geheel niet meegenomen. Deze optie is volgens hem een reële mogelijkheid, omdat dit traject over de gehele lengte breder kan zijn dan 12 m. De omstandigheid dat de grond van het plangebied al is aangekocht, is volgens [appellant sub 2] niet relevant. Buurtbewoners hebben volgens hem aangegeven dat zij deze grond willen overnemen.
11.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad stelt zich op het standpunt dat het voorliggende tracé zorgvuldig is gekozen en dat pas na een gedegen afweging is overgegaan tot aankoop van de gronden.
Over het verschuiving van de ontsluiting in zuidelijke richting heeft de raad toegelicht dat de verwerving van de gronden waarop [appellant sub 1] en anderen doelen, alleen mogelijk is gebleken onder voor de raad niet aanvaardbare condities. Alleen maar de stelling van [appellant sub 1] en anderen dat de eigenaar van deze gronden dat bestrijdt, is onvoldoende voor het oordeel dat de raad hiervan niet heeft mogen uitgaan.
Over de alternatieven van omwonenden waarop [appellant sub 2] doelt, heeft de raad toegelicht dat deze zijn betrokken bij de besluitvorming, maar ontoereikend zijn gebleken, omdat het uitgangspunt voor de nieuwe ontsluitingsweg een breedte van 6,5 is. Het huidige wegontwerp voldoet hier volgens de raad aan, ook ter hoogte van de twee bomen. Daarnaast heeft het alternatieve traject wat [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht volgens de raad inderdaad geen onderdeel uitgemaakt van de besluitvorming, maar zijn onderdelen van deze route, namelijk het deel vanaf de zijstraat Ambachtstraat tot aan de Weidemolen, wel beoordeeld. Maar daarover heeft de raad geconcludeerd dat dit geen betere alternatieven zijn dan de variant waarvoor uiteindelijk is gekozen. De variant die [appellant sub 2] voorstelt, is volgens de raad om meerdere redenen niet aanvaardbaar. Zo zijn de Weidemolen en de Poldermolen beide, met een wegbreedte van 3,5 m en eenrichtingsverkeer voor motorvoertuigen, niet geschikt als volwaardige ontsluiting van het Luttermolenveld. Ook leidt deze variant tot een ongewenste verplaatsing van de speeltuin. Tot slot is het volgens de raad niet logisch is om een doortrekking met een lengte van ongeveer 320 m te realiseren, terwijl kan worden volstaan met het doortrekken van een tracé over een lengte van ongeveer 70 m.
11.2.  De Afdeling overweegt dat de raad de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voorgestelde alternatieven heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieven is gekozen.
De betogen slagen niet.
Akoestisch onderzoek
12.     [appellant sub 2] betoogt dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met een aantal percelen dat grenst aan de ontsluitingsweg. Daarnaast bestaat woongenot volgens [appellant sub 2] niet alleen in het hoofdgebouw, maar heeft geluidsoverlast ook te maken met de tuin, het terras en spelende kinderen bij een toekomstige hoofdader.
12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat, voor zover [appellant sub 2] opkomt voor de belangen van omwonenden, het relativiteitsvereiste moet worden tegengeworpen. Daarnaast wijst de raad erop dat de wegen in de omgeving 30 km/u-wegen zijn, waarvoor geen wettelijke onderzoeksplicht geldt, maar dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of in de nieuwe situatie sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Ambachtstraat De Lutte" van Buijvoets bouw- en geluidadvisering van 16 juni 2020 (hierna: akoestisch onderzoek). Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij de plantoelichting. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting in de nieuwe situatie maximaal 45 bedraagt en daarmee lager is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect verkeerslawaai.
12.2.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10, kunnen appellanten zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen.
Voor zover [appellant sub 2] opkomt voor de bescherming van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de percelen direct grenzend aan de ontsluitingsweg, beroept hij zich op een aspect van de norm van de goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, die niet ziet op bescherming van zijn belangen. De Afdeling bespreekt de beroepsgrond hierover daarom in zoverre niet inhoudelijk.
12.3.  Voor zover [appellant sub 2] opkomt voor zijn eigen woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in het akoestisch onderzoek is aangesloten bij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) zoals dat volgt uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De raad heeft toegelicht dat de achtergevel van de woningen aan de Pelmolen 1 t/m 5 een geluidsbelasting is te verwachten van maximaal 37 dB, wat volgens de raad een aanvaardbare geluidbelasting is. Omdat de woning van [appellant sub 2] verder van de weg ligt dan deze woningen, is het volgens de raad aannemelijk dat de geluidbelasting op zijn gevel nog lager zal zijn. Verder heeft de raad toegelicht dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen die het dichtst op de weg liggen, namelijk Ertsmolen 2 en Poldermolen 24, maximaal 43 en 44 dB bedragen. Omdat een groot deel van de tuin en het terras van [appellant sub 2] op grotere afstand van de weg liggen dan deze woningen, en gelet op de berekende geluidbelasting voor de woningen Pelmolen 1 t/m 5, acht de raad aannemelijk dat in de tuin en op het terras sprake zal zijn van een aanvaardbare geluidbelasting. Tot slot nodigt de nieuwe weg volgens de raad niet uit om te spelen, zodat er geen onaanvaardbare geluidhinder van spelende kinderen op de nieuwe weg te verwachten valt.
12.4.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad hiervan niet heeft kunnen uitgaan. Gelet hierop heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor het aspect geluid niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
13.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat er geen sprake is van wateroverlast rondom het plangebied. Volgens [appellant sub 2] is er in de omgeving herhaaldelijk wateroverlast geweest in de vorm van ondergelopen kelders, waarvan te hoog grondwater volgens DEKRA de oorzaak is. Ook wijst hij erop dat er al 25 jaar geen onderhoud is geweest aan de sloot vanaf de Poldermolen tot aan de Luttermolenweg en dat een sloot is gedempt ter plaatse van het plangebied. Volgens hem is er tot op vandaag geen plan voor herstel van de sloot bij de Ertsmolen. Gelet hierop is bij de watertoets dan ook ten onrechte de zogenoemde korte procedure gevolgd.
13.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de watertoets op de juiste wijze is uitgevoerd. De raad betwist dat er in het plangebied of in de omgeving daarvan sprake is van grondwateroverlast. Wel zijn er volgens de raad delen van de wijk Luttermolenveld gevoelig voor wateroverlast en die delen worden ook gemonitord. Hieruit blijkt volgens de raad dat in de natte perioden de grondwaterstanden hoog staan, maar dit betekent volgens de raad niet dat er op het gehele Luttermolenveld sprake is van grondwateroverlast. Ook voor wateroverlast door hevige neerslag geldt volgens de raad dat er een aantal kritische locaties bekend zijn, maar deze bevinden zich met name rondom de centrumvoorziening aan de Kroepsweg. De locatie Pelmolen/Ertsmolen staat volgens de raad niet bekend als kwetsbare locatie voor wateroverlast door hevige neerslag. De uitgevoerde stresstesten met de landelijke klimaatbuiten laten voor dit gebied volgens de raad ook geen kwetsbaarheden zien. Over het gestelde onderhoud en de demping van sloten, heeft de raad tot slot toegelicht dat geen verband houdt bestemmingsplan.
13.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen grond om aan de juistheid van de toelichting van de raad te twijfelen. Alleen de stellingen van [appellant sub 2] dat er op verschillende percelen wateroverlast wordt ervaren in de vorm van ondergelopen kelders en dat sloten niet zijn onderhouden of gedempt en het gebied daar sompig is, zijn daarvoor onvoldoende. Dat is temeer zo, omdat hier alleen ter beoordeling voorligt of de raad op voorhand had moeten inzien dat de waterhuishouding aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat met het aspect water voldoende rekening is gehouden en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat als gevolg van het plan onaanvaardbare wateroverlast zal ontstaan.
Het betoog slaagt niet.
Bomen
- Eikenboom nabij Ertsmolen
14.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de boom nabij de Ertsmolen die als gevolg van het plan verloren gaat.
14.1.  De Afdeling overweegt dat de raad in de plantoelichting heeft onderkend dat de eikenboom nabij de Ertsmolen moet worden gekapt. De raad heeft op de zitting toegelicht dat het belang van de ontsluitingsweg zwaarder weegt dan het behoud van de eikenboom. Voor de kap van de boom zal een kapvergunning aangevraagd worden waarin een herplantplicht opgenomen wordt. De Afdeling overweegt dat de raad bevoegd is een dergelijke afweging te maken. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad een groter gewicht aan het belang bij het behoud van de boom had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
De betogen slagen niet.
- Aanwezigheid twee zomereiken
15.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad er ten onrechte aan voorbijgaat dat de twee karakteristieke bomen door de ontsluiting onherstelbare schade oplopen. In dat verband wijzen zij op het Handboek Bomen van het Norminstituut bomen. Volgens [appellant sub 2] staat hierin dat bodemvergravingen tot 2 m buiten de kruinprojectie voorkomen moeten worden en niet meer dan 10% van het totale wortelgestel verloren mag gaan, waaraan volgens hem niet wordt voldaan.
15.1.  Aan het besluit is het rapport "Bomen Effect Analyse Project Ambachtstraat, De Lutte" van Expedio Arbori van 3 juni 2022 (hierna: de bomeneffectanalyse) ten grondslag gelegd. De bomeneffectanalyse is opgenomen in bijlage 6 bij de plantoelichting.
In deze bomeneffectanalyse is onderzoek gedaan naar de twee bomen aan de westkant van het plangebied waarop [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] doelen. In de bomeneffectanalyse zijn maatregelen en adviezen opgenomen om deze bomen te kunnen behouden.
15.2.  Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de maatregelen in de bomeneffectanalyse niet toereikend zijn om de bomen te behouden. Alleen de verwijzing naar het Handboek Bomen is onvoldoende voor dat oordeel.
De betogen slagen niet.
Ecologisch onderzoek
16.     [appellant sub 2] betoogt dat het ecologisch onderzoek waarop de raad zich baseert, onvoldoende is. Volgens hem hebben omwonenden vastgesteld dat er vermoedelijk soorten voorkomen die door de onderzoeker over het hoofd zijn gezien. Het gaat daarbij om een aantal grondgebonden zoogdieren, namelijk konijnen, dassen en egels. Daarnaast benoemt [appellant sub 2] vleermuizen en vogels zoals mussen, boomklevers, grote lijsters, groenling, winterkoningen en spechten. Dat deze soorten over het hoofd zijn gezien, komt volgens hem omdat er geen echte soorteninventarisatie heeft plaatsgevonden.
16.1.  De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In het rapport "Natuurtoets Ambachtstraat, De Lutte" van BJZ.nu van 14 juli 2022 (hierna: de natuurtoets), dat is opgenomen in bijlage 5 bij de plantoelichting, zijn de mogelijke effecten van het plan op de natuur in kaart gebracht en getoetst aan de kaders van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). Het ecologisch onderzoek bestaat uit een veldbezoek en een bureaustudie. Met de bureaustudie is rekening gehouden met de grondgebonden zoogdieren, vogels, en vleermuizen. In de natuurtoets wordt geconcludeerd dat als gevolg van de beoogde werkzaamheden tijdens het broedseizoen mogelijk een bezet vogelnest wordt verstoord. Van de in het plangebied verwachte soorten is het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats, zo staat in de natuurtoets. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, moeten daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd worden. Verder wordt er volgens de natuurtoets als gevolg van de uitvoering van project geen beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. Binnen de invloedssfeer van het project bevinden zich tot slot geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Het projectgebied doorkruist wel een mogelijke vliegroute van vleermuizen. Als er geen verstorende verlichting wordt toegepast, dan heeft het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op deze mogelijk aanwezige vliegroute, zo staat in de natuurtoets.
16.2.  De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Dat omwonenden zelf soorten zouden hebben waargenomen, is daarvoor onvoldoende.
Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
17.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de regels die gelden voor stikstofdepositie.
17.1.  De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het relativiteitsvereiste aan [appellant sub 2] moet worden tegengeworpen.
17.2.  De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden.
Uit de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- of leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of zo’n verwevenheid kan worden aangenomen, moet onder meer rekening worden gehouden met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied. Als het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de woon- en leefomgeving van betrokkene, dan is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.
17.3.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het belang van [appellant sub 2] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving verweven is met het algemeen belang uit de Wnb. Daarvoor is van belang dat zijn woning op ongeveer 2,4 km afstand staat van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal". Die afstand is te groot om verwevenheid aan te nemen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het besluit vanwege strijd met de Wnb in de weg. De Afdeling bespreekt de beroepsgrond hierover daarom niet inhoudelijk.
Archeologische waarden
18.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad de archeologische waarden van het perceel onjuist heeft beoordeeld. In dat verband wijst hij erop dat het gebied van de ontsluitingsweg op de verbeelding van het plan "De Lutte 2020" als hoog archeologisch is aangeduid, met bijbehorende planregel, terwijl de raad dit in het bestemmingsplan als "laag archeologische waarde" benoemt.
18.1.  Zoals hiervoor is overwogen onder 6, volgt uit artikel 8:69a van de Awb dat er een verband moet zijn tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De normen uit de Erfgoedwet strekken tot het behoud van archeologische monumenten. Voor [appellant sub 2] gaat het in deze procedure om het belang gevrijwaard te blijven van de aanleg van de ontsluitingsweg. Alleen de omstandigheid dat [appellant sub 2] eigenaar is van een perceel in de nabijheid van een in een bestemmingsplan voorzien gebouw of werk, betekent nog niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden, zoals volgt uit de normen van de Erfgoedwet.
Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat de beroepsgrond van [appellant sub 2] over de archeologische waarden in het plangebied kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling bespreekt de beroepsgrond hierover daarom niet inhoudelijk.
Wijzigingsregel
19.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet in overeenstemming is met artikel 8 van de planregels.
19.1.  De Afdeling stelt vast dat artikel 8 van de regels van het bestemmingsplan een algemene wijzigingsregel is. Omdat er geen wijzigingsplan met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is vastgesteld, maar een bestemmingsplan, hoeft het plan niet getoetst te worden aan artikel 8 van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
CONCLUSIE
20.     De beroepen zijn ongegrond.
21.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
896-1123