202406363/1/R3.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,
verzoeker,
Procesverloop
Bij uitspraak van 16 april 2024, in zaak nr. 202401004/2/R3 heeft de Afdeling zich kennelijk onbevoegd verklaard om van het door [verzoeker] ingestelde beroep kennis te nemen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2024, in zaak nr. 202401004/3/R3 heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2024 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht de uitspraken te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op zitting behandeld op 3 maart 2025, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt: "De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Het verzoek om herziening
2. [verzoeker] heeft verzocht om herziening van de uitspraken van 16 april 2024 en 20 augustus 2024. [verzoeker] voert aan dat de Afdeling in deze uitspraken ten onrechte heeft aangenomen dat hij beroep aantekent tegen de Centrumvisie Dedemsvaart 2023. Hij stelt dat hij beroep heeft ingesteld tegen het weghalen van parkeerplaatsen aan de Julianastraat Noord in Dedemsvaart zonder dat daar een besluit op grond van de Wegenwet voor is genomen.
3. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening is niet bedoeld om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw, dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan alle in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5799), is een vermeende onjuiste rechtsopvatting geen grond voor herziening, evenmin als veronderstelde rechterlijke misslagen bij de gevolgde procedure of de vaststelling van feiten. Dit betekent dat het betoog van [verzoeker], waarin hij stelt dat de Afdeling ten onrechte heeft aangenomen dat hij beroep heeft aangetekend tegen de Centrumvisie, niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Ook wat [verzoeker] voor het overige in zijn verzoekschrift naar voren heeft gebracht kan niet als zulke feiten en omstandigheden worden aangemerkt. Omdat niet aan de criteria van artikel 8:119, eerste lid van de Awb, is voldaan, komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Conclusie en proceskosten
5. Gelet op wat hiervoor is weergegeven, dient het verzoek te worden afgewezen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
288