ECLI:NL:RVS:2025:1842

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202204430/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhaving dakkapel in Huizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 juni 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Huizen om handhavend op te treden tegen een dakkapel op de woning van [partijen] aan [locatie 1]. [appellant], wonend op het perceel [locatie 2], stelt dat de dakkapel haar uitzicht en privacy ernstig aantast. Ze betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de dakkapel een omgevingsvergunning vereist is, omdat niet wordt voldaan aan de eisen van artikel 2, aanhef en vierde lid, onder e, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

De rechtbank heeft in haar uitspraak gemotiveerd ingegaan op de argumenten van [appellant] en geconcludeerd dat de dakkapel voldoet aan de voorwaarden van het Bor. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellant] werd bijgestaan door mr. drs. G.H.H. Jansen, en het college vertegenwoordigd was door L. Leijenhorst en S.A. Pijnappel. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen omgevingsvergunning vereist was voor de dakkapel.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank blijft daarmee in stand, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Uitspraak

202204430/1/R1.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Huizen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 3 juni 2022 in zaak nr. 21/4255 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2021 heeft het college, naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [appellant], geweigerd handhavend op te treden tegen de dakkapel op de woning [locatie 1] in Huizen.
Bij besluit van 10 september 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. G.H.H. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door L. Leijenhorst en S.A. Pijnappel, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 8 maart 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft
Inleiding
2.       [appellant] woont op het perceel [locatie 2] dat is gelegen ten noorden van, en tegenover, het perceel [locatie 1]. [partijen] zijn de bewoners van de woning [locatie 1]. [appellant] voert aan dat zij een ernstige aantasting van haar uitzicht en privacy ervaart als gevolg van de dakkapel op de woning [locatie 1].
Wettelijk kader
3.       Artikel 2.1 van de Wabo, zoals deze gold tot 1 januari 2024, luidt:
"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[..]
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald,
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht
[..]."
Artikel 2.2 luidt:
"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[..]
b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:
1°.te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of
2°.te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
c. een bouwwerk te slopen in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads- of dorpsgezicht,
[..]
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."
Artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), zoals deze gold tot 1 januari 2024, luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[..]
4. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
[..]
e. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak,
[..]."
Hoger beroep
4.       [appellant] heeft op de zitting haar beroepsgrond dat sprake is van planschade en een economisch delict ingetrokken.
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de dakkapel wel een omgevingsvergunning is vereist, omdat niet wordt voldaan aan artikel 2, aanhef en vierde lid, onder e, van bijlage II van het Bor.
5.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat de dakkapel niet voldoet aan artikel 2, aanhef en vierde lid, onder e, van bijlage II van het Bor. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat [appellant] in hoger beroep heeft volstaan met de niet onderbouwde stelling dat de afstand van de zijkant van het dakvlak minder dan 0,5 m bedraagt. Die stelling geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen voorafgaande toetsing aan het bestemmingsplan en de Welstandsnota 2012 van de gemeente Huizen hoeft plaats te vinden en heeft miskend dat de dakkapel hiermee in strijd is. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een welstandsexces op grond waarvan het college handhavend moet optreden.
6.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat het college de dakkapel ten onrechte niet voorafgaand aan de bouw heeft getoetst aan het bestemmingsplan en de Welstandsnota. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 14 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De rechtbank is verder gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat sprake is van een welstandsexces. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van strijd met artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onder b, g en h, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wabo. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het aan de realisering van de dakkapel voorafgaande slopen van een deel van het dak een omgevingsvergunning was vereist, dat deze sloop bovendien in strijd is met artikel 17 van de Erfgoedverordening gemeente Huizen 2011 (hierna: Erfgoedverordening) alsmede het Bouwbesluit en het college daartegen handhavend had moeten optreden. Volgens haar is het slopen en het veranderen van het dak inherent aan realisering van de dakkapel.
7.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat sprake is van strijd met artikelen 2.1, aanhef en eerste lid, onder b, g en h en 2.2, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wabo, alsmede met de Erfgoedverordening. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 16 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat het verzoek om handhaving van 8 maart 2021 expliciet ziet op de bouw van de dakkapel en niet op eventuele sloopwerkzaamheden.
Het betoog slaagt niet.
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
580