202501391/2/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2025 in zaak nr. 24/3643 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2024 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2024 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2025 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2024 vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Ook heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 17 april 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. E.A.M.P. van Oijen en mr. J.A.W. Koedam, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] werkte bij de Omgevingsdienst IJsselland (hierna: ODIJ) en stelt daar een onveilige werkomgeving te hebben ervaren. Volgens hem heeft de ODIJ zich niet als goed werkgever gedragen, wat heeft geleid tot klacht- en ontslagprocedures. Daarvan heeft [wederpartij] een melding gemaakt bij de Nederlandse Arbeidsinspectie, die vervolgens een onderzoek heeft gedaan bij de ODIJ.
2. Over dit onderzoek heeft [wederpartij] een Woo-verzoek ingediend bij de minister. De minister heeft dit verzoek gedeeltelijk afgewezen. Volgens de minister heeft de ODIJ, naar aanleiding van een eerder Woo-verzoek van [wederpartij], over de documenten 1-7, 9-16, 19 en 20 op 28 december 2023 een besluit genomen en heeft de ODIJ die documenten openbaargemaakt. Het bezwaar van [wederpartij] tegen dat besluit heeft de minister niet-ontvankelijk verklaard.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het bezwaar van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de ODIJ de documenten, waarom [wederpartij] heeft gevraagd, voor eenieder openbaar heeft gemaakt. Daarom moet de minister volgens de rechtbank alsnog een besluit nemen over de documenten. Dat moet de minister doen binnen zes weken na de verzending van de uitspraak van de rechtbank.
Verzoek om voorlopige voorziening
4. De minister heeft hoger beroep ingesteld en bij wijze van voorlopige voorziening verzocht te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.1. Niet in geschil is dat de ODIJ op 28 december 2023 een besluit heeft genomen over onder andere dezelfde documenten als waarom [wederpartij] heeft verzocht bij de minister. Daarbij heeft de ODIJ de documenten openbaargemaakt. Documenten die al eerder openbaar zijn gemaakt, kunnen niet nogmaals openbaar worden gemaakt. Vergelijk daarvoor de uitspraken van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1192, en 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2055. De reactie van de minister op het verzoek van [wederpartij], voor zover het om de documenten 1-7, 9-16, 19 en 20 gaat, is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt en beroep worden ingesteld. 5.2. Het is dan ook op voorhand niet uitgesloten dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft. [wederpartij] heeft bovendien geen stukken ingediend waaruit blijkt dat hij een uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure niet kan afwachten. Daar komt nog bij dat hij de verzochte documenten met het besluit van de ODIJ van 28 december 2023 heeft verkregen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening van de minister moet worden toegewezen.
Conclusie
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
7. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2025 in zaak nr. 24/3643 totdat op het hoger beroep is besloten.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025
1071