202500588/1/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Emmen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 december 2024 in zaak nr. 23/1215 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2021 heeft het college aan Boxkoning B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 44 bedrijfsunits aan de Waanderweg 176 in Emmen.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 2 juli 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank een gebrek in het besluit van 20 december 2022 geconstateerd, en het college in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak dit gebrek te herstellen met inachtneming van de in de tussenuitspraak gemaakte overwegingen en aanwijzingen.
Bij besluit van 9 september 2024 heeft het college het besluit van 20 december 2022 ingetrokken, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 23 december 2021 opnieuw ongegrond verklaard, en dat besluit in stand gelaten met een aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 27 december 2024 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het was gericht tegen het besluit van 20 december 2022 en ongegrond verklaard voor zover het was gericht tegen het besluit van 9 september 2024.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door C. Post en bijgestaan door mr. K. Croezen, advocaat in Groningen, is verschenen. Verder is op de zitting Boxkoning B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Boxkoning B.V. wil 44 bedrijfsunits realiseren aan de Waanderweg 176 in Emmen. Hiervoor heeft het college bij besluit van 23 december 2021 een omgevingsvergunning verleend. [appellant] woont aan de Waanderweg en is het niet eens met deze vergunning. Bij besluit van 20 december 2022 heeft het college zijn bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens is hij in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 2 juli 2024 geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorzag en er geen sprake was van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Parapluplan parkeernormen gemeente Emmen". De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Bij besluit van 9 september 2024 heeft het college gebruik gemaakt van deze gelegenheid door het besluit van 20 december 2020 in te trekken en het bezwaar van [appellant] opnieuw, op basis van een nadere onderbouwing wat betreft de gekozen parkeernorm, af te wijzen. De rechtbank heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over dit besluit naar voren te brengen en om hierover nader op een zitting gehoord te worden. [appellant] heeft geen gebruik van deze mogelijkheden gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank het van rechtswege tegen dit besluit ontstane beroep van [appellant] in haar einduitspraak van 27 december 2024 ongegrond verklaard.
[appellant] is het niet eens met de tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank, en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep
3. [appellant] voert verschillende gronden aan, over duurzaamheid, de waarde van vastgoed in het gebied en zijn vrees voor maatschappelijke onrust als gevolg van de vergunning, die hij niet eerder in zijn beroepschrift bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daarnaast voert hij verschillende gronden over parkeren aan die zich richten tegen het oordeel van de rechtbank over het herstelbesluit van 9 september 2024. Hij betoogt, samengevat, dat met dit herstelbesluit nog steeds onvoldoende is gemotiveerd dat het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, onder 10.3), geldt in omgevingsrechtelijke zaken een grondentrechter tussen beroep en hoger beroep. Dat betekent dat in een hoger beroep in een omgevingsrechtelijke zaak alleen gronden kunnen worden aangedragen die ook in beroep zijn aangevoerd. De Afdeling kan een uitzondering maken op dit uitgangspunt als uitgesloten is dat het toestaan van één of meer nieuwe gronden in hoger beroep leidt of kan leiden tot benadeling van derde-belanghebbenden. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangedragen over duurzaamheid, de waarde van vastgoed in het gebied en maatschappelijke onrust als gevolg van de vergunning, heeft hij niet eerder in zijn beroepschrift bij de rechtbank aangevoerd. Hij had deze gronden al tegen het besluit van 20 december 2022 kunnen aandragen, maar heeft dat niet gedaan. [appellant] kan deze gronden daarom in beginsel niet nu alsnog voor het eerst in hoger beroep aandragen. Omdat niet uitgesloten kan worden dat derde-belanghebbende Boxkoning B.V. wordt benadeeld als deze gronden nu alsnog worden toegestaan, kan er in dit geval geen uitzondering worden gemaakt op de grondentrechter.
3.2. Wat betreft de gronden over parkeren die [appellant] in hoger beroep aanvoert tegen het oordeel van de rechtbank over het herstelbesluit van 9 september 2024, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om in een zienswijze gronden in te dienen tegen het herstelbesluit van 9 september 2024 en om op een nadere zitting over dit besluit gehoord te worden, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Ook deze gronden kan [appellant] daarom niet alsnog voor het eerst in hoger beroep aandragen. Gelet op het hierboven genoemde belang van Boxkoning B.V., kan in dit geval evenmin een uitzondering worden gemaakt.
3.3. Gelet op wat onder 3.1 en 3.2 is overwogen, zal de Afdeling de hoger beroepsgronden van [appellant] niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Tricoli, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tricoli
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
1103