ECLI:NL:RVS:2025:2019
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 8 maart 2024. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant op 26 februari 2025 ongegrond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 mei 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.