202300281/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep van:
1. Calor B.V., gevestigd in Gorinchem,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2022 in zaak nr. 22/1921 in het geding tussen:
Calor
en
het college
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2021 heeft het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schoorsteen aan de [locatie] in Utrecht buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 18 maart 2022 heeft het college het door Calor daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2022 heeft de rechtbank het door Calor daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft Calor hoger beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Calor heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. Calor wil een schoorsteen bouwen op een bestaand pand. Daarvoor heeft zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gelaten, omdat de bij de aanvraag verstrekte gegevens en stukken onvoldoende waren voor de beoordeling ervan. Calor heeft volgens het college niet volledig voldaan aan de uitnodiging van het college om haar aanvraag aan te vullen. Calor is het daar niet mee eens. In deze uitspraak zal de Afdeling beoordelen of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
Mocht het college een nieuw argument aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag leggen?
3. Calor betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college dat de Bibob-informatie (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) niet volledig was bij haar beoordeling heeft betrokken, omdat dat standpunt alleen aan het besluit op bezwaar ten grondslag ligt en niet aan het besluit op de aanvraag. Volgens Calor mag het college de grondslag van de buitenbehandelingstelling niet in het besluit op bezwaar uitbreiden.
3.1. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het college over de Bibob-informatie in het besluit op bezwaar bij haar beoordeling betrokken. De bezwaarschriftenprocedure is namelijk bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Dat geldt ook voor argumenten die aan het besluit op de aanvraag ten grondslag zijn gelegd. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 4 mei 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT5118, onder 2.3.1. Het betoog slaagt niet. Mocht het college de termijn voor nadere informatie verlengen?
4. Daarnaast betoogt Calor dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat het college opnieuw om dezelfde informatie heeft gevraagd.
4.1. Dit betoog slaagt niet. Artikel 4:5 van de Awb staat niet in de weg aan het verlengen van de termijn om nadere informatie te geven. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:407, onder 7.1. Is de eigenaar van het pand voor de Wet Bibob gelijk te stellen met de aanvrager van de vergunning?
5. Verder betoogt Calor dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voor de beoordeling van de aanvraag gegevens over Woningexploitatiemaatschappij Nederland B.V. (WEM) in het kader van de Wet Bibob mocht opvragen. Volgens Calor heeft de rechtbank ten onrechte verwezen naar een eerdere motivering van de Afdeling, omdat dit gaat over een ander bouwplan. Omdat Calor nu alleen een vergunning heeft gevraagd voor het bouwen van een schoorsteen, is er een andere situatie.
5.1. Ook dit betoog slaagt niet. WEM is eigenaar van het pand waarover de aanvraag gaat. Weliswaar gaat de voorliggende aanvraag van Calor niet over het bouwen van een stookinstallatie, maar de aanvraag gaat wel opnieuw over een schoorsteen op hetzelfde pand met dezelfde betrokken partijen op grond van dezelfde leveringsovereenkomst. De rechtbank heeft zich dan ook terecht gebaseerd op de motivering die de Afdeling eerder in de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:993, onder 3.2, heeft gegeven. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat WEM voor de Wet Bibob is gelijk te stellen met de aanvrager van de vergunning. Net als de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat Calor niet concreet heeft aangevoerd waarom de situatie nu anders zou zijn. De enkele stelling dat het een andere aanvraag is en daarom een andere situatie, is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Is de buitenbehandelingstelling onevenredig?
6. De Afdeling ziet ten slotte in wat Calor over de evenredigheid in hoger beroep heeft aangevoerd, geen reden voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 20 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Incidenteel hoger beroep van het college
7. De Afdeling bespreekt de gronden van het incidenteel hoger beroep van het college niet. Het college heeft namelijk geen belang bij een oordeel op het incidenteel hoger beroep. De rechtbank heeft ten eerste de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en de Afdeling bevestigt dat. De overwegingen van de rechtbank zijn niet bindend in toekomstige zaken. Daarnaast ontleent het college ook geen belang aan de uitgesproken proceskostenveroordeling van de rechtbank, omdat het college alleen gronden heeft aangevoerd tegen een van de twee door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebreken. Ook bij een gegrond hoger beroep, zou de proceskostenveroordeling overeind blijven.
Conclusie
8. Het incidenteel hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van Calor is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen. Wat Calor verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Op grond van wat in de uitspraak staat, heeft het college de aanvraag namelijk buiten behandeling mogen laten en heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep ongegrond;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
638