ECLI:NL:RVS:2025:2053

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202404842/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Wateringen na vernietiging eerdere vergunning

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 25 appartementen op het perceel Kerklaan naast 63 te Wateringen. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 8 juli 2024 opnieuw een omgevingsvergunning verleend, nadat eerdere vergunningen op 17 november 2022 door de rechtbank Den Haag waren vernietigd. De appellant, wonend in Wateringen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar het college stelde dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft geoordeeld dat de appellant, gezien de afstand tot het perceel, geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de ontwikkelingen en daarom geen belanghebbende is. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning blijft staan. De uitspraak benadrukt het relativiteitsvereiste in de Awb, dat vereist dat er een verband is tussen de beroepsgrond en het belang van de appellant. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van de appellant niet tot vernietiging van het besluit kunnen leiden, omdat de norm van de Wabo niet strekt tot bescherming van zijn belangen.

Uitspraak

202404842/1/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Wateringen, gemeente Westland,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2024 heeft het college naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 17 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12188 en ECLI:NL:RBDHA:2022:12192, opnieuw een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend voor het oprichten van 25 appartementen op het perceel Kerklaan naast 63 te Wateringen (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak tegelijk met zaaknrs. 202200185/1/R3 en 202200186/1/R3 ter zitting behandeld op 5 december 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Aboud, G. Slagmolen, A. Klein en mr. R. Brouwer, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] (hierna: [partij]), vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat in Amsterdam, [gemachtigde A] en [gemachtigde B] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.       De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 december 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       [partij] wil de voormalige bedrijfsbebouwing en woning op het perceel slopen en daar een appartementencomplex voor 25 woningen bouwen met een hoogte van ongeveer 15,5 m. Op 30 december 2019 heeft [partij] een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ingediend voor het oprichten van 25 appartementen op het perceel. Op 13 april 2022 is de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit is door omwonenden van het perceel beroep bij de rechtbank Den Haag ingesteld. In de uitspraken van 17 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12188 en ECLI:NL:RBDHA:2022:12192, zijn de afzonderlijke beroepen gegrond verklaard en is het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning vernietigd. In deze uitspraken is het college opgedragen om een nieuw besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning te nemen. Dat heeft het college gedaan met het besluit van 8 juli 2024. Tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 17 november 2022 is hoger beroep ingesteld. Deze hoger beroepen zijn bij de Afdeling bestuursrechtspraak behandeld onder zaaknummer 202300185/1/R3 en zaaknummer 202300186/1/R3. Het besluit van 8 juli 2024 is, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, onderwerp van de gedingen in die procedures bij de Afdeling. Daarom zal de Afdeling ook het beroep van [appellant] tegen het besluit van 8 juli 2024 in behandeling nemen.
4.       Het besluit van 8 juli 2024 is met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid en [appellant] heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit.
5.       [appellant] woont aan de [locatie] te Wateringen, op een afstand van meer dan 200 m van het perceel. Hij voert onder andere aan dat realisatie van de 25 appartementen in algemene zin zal leiden tot een toename van verkeer en tot verlies van groen.
Het beroep
6.       Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken". Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft een betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant], mede gelet op de hiervoor genoemde afstand tussen het perceel en zijn woning, geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de ontwikkelingen op het perceel. Dat betekent dat hij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
6.3.    Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellant] beroep kan instellen tegen het bestreden besluit, nu hij een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit. In haar uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling er echter al op gewezen dat te voorzien is dat de beroepsgronden van degene die als niet-belanghebbende toegang tot de bestuursrechter verkrijgt, vanwege het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in voorkomende gevallen niet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden.
6.4.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
6.5.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
6.6.    [appellant] vreest voor precedentwerking en stelt in het algemeen dat het plan zal leiden tot verlies van groen en tot een toename van verkeersbewegingen. Met dit betoog doet hij een beroep op de norm van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, dat wil zeggen de norm dat een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan strekt tot bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, beschermt de norm van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, in voorliggende context het belang van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving. Het perceel van [appellant] is dermate ver verwijderd van het plangebied dat zijn directe woon- en leefomgeving niet samenvalt met de omgeving van het plangebied. Over de verkeerssituatie in de omgeving van zijn perceel overweegt de Afdeling dat de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling van het perceel zodanig gering zal zijn dat hierdoor geen gevolgen ter plaatse van de woning van [appellant] zullen optreden. De norm van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo strekt daarom niet tot de bescherming van het belang van [appellant] bij het voorkomen van een aantasting van de kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving.
6.7.    Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning naar aanleiding van de door [appellant] naar voren gebrachte beroepsgronden. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
Conclusie
7.       Het beroep van [appellant] is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
971