202303050/1/A3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend in Emmen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2023 in zaak nr. 21/3913 in het geding tussen:
[appellant], [partij A], [partij B], [partij C], allen wonend in Emmen, en [partij D], wonend in Zwartemeer, gemeente Emmen, (hierna gezamenlijk: [appellant] en anderen)
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij brief gedateerd op 1 november 2021 hebben [appellant] en anderen bezwaar gemaakt tegen het carbidschieten in hun woonwijken op 31 december 2021.
Bij besluit van 1 maart 2022 heeft college het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2025, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.E. Grit, advocaat in Groningen, vergezeld door J.T. Oosterhoff, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief gedateerd op 1 november 2021 hebben [appellant] en anderen bezwaar gemaakt tegen het carbidschieten dat volgens de algemene plaatselijke verordening op 31 december 2021 onder voorwaarden is toegestaan en mits daarvan melding bij het college wordt gedaan, omdat zij daarvan overlast ervaren.
Met het besluit van 1 maart 2022 heeft het college het bezwaar van [appellant] en anderen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat hun bezwaar is gericht tegen artikel 2:40 van de algemene plaatselijke verordening gemeente Emmen 2021 (hierna: APV). Dit is een algemeen verbindend voorschrift en daartegen kan volgens het college geen bezwaar worden gemaakt.
2. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog relevant, geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] en anderen op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoger beroep
3. Tijdens de zitting van de Afdeling heeft [appellant] zijn hogerberoepsgrond over het oordeel van de rechtbank dat het college geen dwangsom is verbeurd voor het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, ingetrokken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat het meldingenstelsel van artikel 2:40 van de APV ervoor zorgt dat hem rechtsbescherming wordt ontzegd.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het bezwaar op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaar van [appellant] en anderen is gericht tegen het carbidschieten op 31 december 2021. Dit is geregeld in artikel 2:40 van de APV. Dit is een algemeen verbindend voorschrift.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, kan tegen algemeen verbindende voorschriften geen bezwaar worden gemaakt. Voor wat [appellant] beoogt te bereiken, namelijk dat de bestuursrechter de rechtmatigheid van artikel 2:40 van de APV toetst, is daarom geen ruimte. Daarnaast ligt er geen besluit voor dat op dat voorschrift is gebaseerd, zodat de APV ook daarom niet exceptief getoetst kan worden. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Voor zover [appellant] vreest dat hem rechtsbescherming is ontnomen in het geval de regels worden overtreden, omdat alleen een melding hoeft te worden gedaan, overweegt de Afdeling dat de in artikel 2:40 van de APV opgenomen algemene regels door het college moeten worden gehandhaafd en dat belanghebbenden bij overtreding van deze algemene regels een verzoek om handhaving daarvan kunnen indienen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1884). Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
802-1072