ECLI:NL:RVS:2025:2147

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
202304866/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • B.P. Vermeulen
  • G.O. van Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over intrekking van de verklaring van geen bezwaar van een tolk in dienst van Defensie

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) van [appellant], een tolk Russisch-Nederlands in dienst van het Ministerie van Defensie, behandeld. De minister van Defensie heeft op 6 juli 2021 de VGB van [appellant] ingetrokken, wat hij in januari 2022 heeft bevestigd na bezwaar van [appellant]. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld. De minister heeft de intrekking van de VGB gemotiveerd met het risico op ongewenste beïnvloeding door Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gezien de persoonlijke omstandigheden van [appellant], waaronder zijn Russische partner en zijn werk als tolk bij gevoelige missies zoals de repatriëring na de MH-17-ramp.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 7 januari 2025 en concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de VGB gerechtvaardigd is. De Afdeling oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat er onvoldoende waarborgen zijn voor de getrouwe plichtsvervulling van [appellant]. De minister wordt opgedragen om binnen twaalf weken het gebrek in de besluitvorming te herstellen, waarbij hij de uitkomsten van nader onderzoek moet afwegen tegen de belangen van [appellant]. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in situaties waar persoonlijke omstandigheden en nationale veiligheid elkaar raken.

Uitspraak

202304866/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 21 juni 2023 in zaak nr. 22/1158 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2021 heeft de minister de verklaring van geen bezwaar (hierna: VGB) van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 19 januari 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, bij beslissing van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2444, het verzoek tot beperkte kennisneming van een gedingstuk van de minister gerechtvaardigd geacht.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van dit gedingstuk uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G.J.A. Knoops en mr. F.C.R. Keijzer, advocaten in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.O. Visch, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] werkt sinds 2003 als tolk Russisch — Nederlands, onder meer als operationeel tolk bij de repatriëringsmissie na het neerhalen van de vlucht MH-17, waarvoor hij een veteranen-status heeft ontvangen. In 2009 is [appellant] aangesteld als reserveofficier. In de periode 2003-2019 is [appellant] door Defensie ongeveer 60 keer ingezet in Russischtalige landen voor oefeningen, wapenbeheersingsinspecties en overige werkzaamheden. [appellant] is in 2013 begonnen als stafofficier bij Bureau Reservisten en Samenleving, onderdeel van de Directie Aansturing Operationele Gereedheid bij Defensie. Daarna is hij doorgegroeid als plaatsvervangend hoofd van het Bureau. [appellant] heeft voor zijn werkzaamheden een VGB op veiligheidsmachtigingsniveau (hierna: vmn) B nodig. Met het besluit van 19 januari 2022 is de minister bij zijn besluit gebleven om de VGB op vmn B van [appellant] in te trekken. [appellant] is het hier niet mee eens.
2.       Op dezelfde zitting waarin het hoger beroep van [appellant] is behandeld heeft de Afdeling ook het hoger beroep van [persoon A] (ECLI:NL:RVS:2025:2148) en het hoger beroep van [persoon B] (ECLI:NL:RVS:2025:2149) behandeld, waarin vergelijkbare kwesties aan de orde komen. In deze drie uitspraken wordt vandaag uitspraak gedaan.
De besluitvorming van de minister
3.       De minister heeft de VGB vmn B van [appellant] ingetrokken vanwege het risico op ongewenste beïnvloeding. Voorheen beschikte [appellant] overigens over een VGB vmn A, en is hem bij besluit van 8 december 2021 een VGB vmn C verstrekt.
4.       Aan het besluit van 19 januari 2022 heeft de minister het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken Defensie van 4 januari 2022 ten grondslag gelegd. In dit advies staat, samengevat, dat de Russische inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten voortdurend actief op zoek zijn naar militaire inlichtingen in Nederland. Dit volgt uit de jaarverslagen van de AIVD en MIVD. In de afgelopen jaren is er sprake van een toenemende dreiging vanuit Rusland voor de territoriale veiligheid, de sociale en politieke stabiliteit, de economische veiligheid en de internationale rechtsorde. De Russische overheid heeft een bijzondere en in de afgelopen jaren uitdrukkelijk toegenomen interesse in de modus operandi van Defensie en in medewerkers van Nederlandse overheidsinstellingen, waaronder Defensie. De verwerving van informatie geschiedt op diverse manieren, waaronder het beïnvloeden van personen. Er is een reëel risico dat het Nederlandse defensiepersoneel ongewenst wordt beïnvloed door de Russische overheid, zonder daarvan op de hoogte te zijn of enige aanwijzingen daartoe te hebben.
5.       De minister heeft in zijn besluitvorming verschillende persoonlijke gedragingen en omstandigheden van [appellant] meegenomen. [appellant] heeft in Rusland gestudeerd en is gepromoveerd aan de Staatsuniversiteit in Sint-Petersburg. Hij is meerdere keren naar Rusland gereisd en verbleef daar voor zowel privé als werkdoeleinden. Hij is de Russische taal machtig en voert werkzaamheden uit als tolk Russisch -Nederlands. [appellant] heeft een partner met de Russische nationaliteit en ze onderhouden allebei contact met haar familie in Rusland. Door de werkzaamheden die [appellant] uitvoert voor Defensie komt hij in aanraking met informatie die interessant is voor de Russische inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten. Zo is [appellant] betrokken bij het MH-17-dossier, waarin de Russische overheid bovenmatig is geïnteresseerd. Ongewenste beïnvloeding kan volgens de minister ertoe leiden dat [appellant] wordt belemmerd in zijn onafhankelijke belangenafweging. Het risico bestaat dat [appellant], eventueel door het gebruik van pressiemiddelen in de richting van zijn familie, ertoe wordt aangezet om bepaalde activiteiten te doen of te laten, waardoor de nationale veiligheid in het geding komt. Dit veiligheidsrisico kan niet worden gemitigeerd, omdat maatregelen de beïnvloeding niet kunnen voorkomen of de uitoefening van de vertrouwensfunctie (deels) onmogelijk maken, aldus de minister.
Uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat het besluit van 19 januari 2022, gelet op artikel 2, eerste lid, onder c, van de Mandaatregeling Defensie Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken, bevoegd is genomen. Dat de werkwijze in strijd zou zijn met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) kan de rechtbank niet volgen, omdat daarin is bepaald dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Artikel 6 van het EVRM ziet dus niet op besluitvorming door de minister, ook niet in een interne bezwaarprocedure.
7.       Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het zeer aannemelijk is dat [appellant] de aandacht van de Russische inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten trekt of heeft getrokken. Verder brengt de omstandigheid dat [appellant] schoonfamilie in Rusland heeft wonen die hij bezoekt, met zich dat het verhoogde risico op ongewenste beïnvloeding en daarmee van het veiligheidsrisico dat met [appellant] wordt gelopen niet louter theoretisch van aard is. Daarbij heeft de minister voldoende overtuigend toegelicht dat het bij de beoordeling of de VGB mag worden ingetrokken niet doorslaggevend is of en in welke mate [appellant] al dan niet bereid zou zijn te voldoen aan verzoeken van Rusland, maar dat bepalend is dat [appellant] op basis van de situatie waarin hij zich bevindt, voor Rusland een meer voor de hand liggend persoon is om te benaderen dan een willekeurige persoon die zich niet in een vergelijkbare situatie bevindt. De rechtbank heeft de motivering van de minister voor de intrekking van de VGB op vmn B toereikend geacht. Ook is geen sprake van strijd met het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft de VGB op vmn B niveau dan ook mogen intrekken.
Wettelijk kader
8.       De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling hoger beroep
9.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft de gronden van zijn hoger beroep zeer uitvoerig uiteengezet. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1046) vloeit uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb niet voort dat zij in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellant] naar voren gebrachte gronden.
Is het besluit van 19 januari 2022 bevoegd genomen?
10.     [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bevoegdheidsgebrek aan het besluit van 19 januari 2022 kleeft. Omdat het besluit van 6 juli 2021 door de plaatsvervangend secretaris-generaal is genomen, kon het besluit op bezwaar niet door de secretaris-generaal worden genomen, maar had de minister dat besluit moeten nemen. Volgens [appellant] is dit in strijd met artikel 6 van het EVRM.
10.1.  Deze grond is zo goed als een herhaling van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van deze grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de daarover opgenomen overwegingen, die hierboven verkort zijn weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Heeft de minister redelijkerwijs tot het standpunt kunnen komen dat er onvoldoende waarborgen waren voor getrouwelijke plichtsvervulling?
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister op basis van zijn persoonlijk profiel in combinatie met de toegenomen dreiging vanuit Rusland de VGB heeft mogen intrekken. Niet is gebleken dat er sprake is van onvoldoende waarborgen dat [appellant] de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. Uit het dossier volgen geen concrete bezwaren waaruit blijkt dat bij [appellant] sprake is van bewuste of onbewuste beïnvloeding. De rechtbank heeft niet onderkend dat het onderscheid naar de nationaliteit van zijn partner geen rol mag spelen in de beoordeling. Daarnaast is volgens [appellant] sprake van onzorgvuldig onderzoek, omdat niet concreet is onderzocht wat de aard van zijn relatie met zijn schoonfamilie in Rusland is en of daaruit een mogelijk risico voortvloeit. Daarbij komt dat de minister zijn goed functioneren in de besluitvorming had moeten meenemen. Het besluitvormingstraject heeft 208 weken geduurd, waardoor hij een veel te lange tijd in onzekerheid heeft gezeten.
[appellant] heeft in hoger beroep verklaringen overgelegd van personen die zich in een soortgelijke situatie bevinden en wel een VGB op vmn A of vmn B hebben gekregen. Deze personen hebben ook toegang tot vertrouwelijke informatie en er is sprake van vergelijkbare familieomstandigheden. De minister heeft volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd waarom deze personen wel een VGB op vmn A of vmn B hebben gekregen. De open normen die aan het besluit van 19 januari 2022 ten grondslag liggen in combinatie met de beperkte motivering van het besluit leidt tot willekeurig overheidsoptreden, aldus [appellant].
11.1.  Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: Wvo) kan een VGB worden ingetrokken, indien uit het (hernieuwd) veiligheidsonderzoek naar voren komt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
Om hierover een oordeel te kunnen vormen, wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de vertrouwensfunctie. Daarbij wordt gelet op een aantal gegevens die zijn genoemd in artikel 7, tweede lid, van de Wvo. In dit geval gaat het om de onder d) genoemde gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. In artikel 5 van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken (Staatscourant 2018, nummer 10266; hierna: Beleidsregel) staat dat bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de Wvo in ieder geval wordt gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn. In de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden (hierna: Leidraad) worden deze criteria uitgewerkt aan de hand van indicatoren die kunnen wijzen op risico’s en kwetsbaarheid in relatie tot de vertrouwensfunctie van de betrokkene. Ongewenste beïnvloeding is één van deze indicatoren. Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. In de artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid, onder a van de Beleidsregel wordt dat onderzoek beperkt tot de partner van betrokkene. In de Leidraad wordt daarnaast gewezen op de mogelijkheid van beïnvloeding door familie in brede zin en sterke druk op loyaliteit aan de familie.
11.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2902, heeft de minister beoordelingsruimte bij de beoordeling of er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de minister redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
11.3.  [appellant] heeft onder meer een verklaring overgelegd van de toenmalige zwager van [persoon B] die een VGB op vmn A heeft gekregen. Deze verklaring is ook in de in overweging 2 genoemde zaken van [persoon B] en [persoon A] aan de orde. Volgens deze verklaring is haar toenmalige zwager sinds 2016 werkzaam als militair bij de Operationele Dienst Verbindingen van de Koninklijke Marine. In 2021 heeft hij een nieuwe neventaak gekregen als assistent crypto-beheerder op een fregat. Hij oefent dus een vertrouwensfunctie uit waarbij hij in aanraking komt met informatie die hoog is gerubriceerd en heeft hiervoor een vmn A gekregen. In deze verklaring staat ook dat hij van december 2017 tot augustus 2023 een relatie heeft gehad met de zus van [persoon B]. Ook heeft [appellant] een verklaring overgelegd van deze zus van [persoon B]. Deze zus van [persoon B] heeft zowel de Nederlandse als Russische nationaliteit en heeft ook dezelfde familie in Rusland. Zij heeft sinds 2019 onder meer twee keer een VGB op vnm B gekregen. Verder heeft [appellant] een verklaring van een luitenant-kolonel buiten dienst overgelegd, waarin wordt verklaard dat er bij Defensie mensen kunnen blijven werken - in enkele gevallen zelfs op zeer gevoelige posities - die een Russische partner of een Russische afkomst hebben. De meesten hebben ook familie in Rusland. Volgens deze verklaring was dit geen beletsel om in 2023 aan enkele medewerkers met een Russische partner of van Russische afkomst een VGB op vmn B te verstrekken. Eenzelfde VGB op vmn B is bij [appellant] ingetrokken, aldus deze verklaring.
Uit deze verklaringen kan de conclusie worden getrokken dat ten tijde van de besluitvorming, onder dezelfde geopolitieke omstandigheden,  zowel het hebben van een partner met de Russische als Nederlandse (of enkel Russische) nationaliteit als het hebben van (schoon)familie in Rusland, niet zonder meer weigering of intrekking van een VGB op vnm B tot gevolg hebben.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat bij de beoordeling of er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen naar het samenstel van de omstandigheden wordt gekeken. Ook heeft de minister uitgelegd dat bij een veiligheidsonderzoek naar de partner en directe familie wordt gekeken, zoals hiervoor in overweging 10.1 verwoord. De minister heeft in dit verband uiteengezet dat [appellant], in tegenstelling tot andere medewerkers met Russische (schoon)familie, een partner met de Russische nationaliteit heeft én samen met haar contact onderhoudt met de Russische familie, Russisch spreekt en Russische studies heeft gestudeerd en daarvoor in Rusland heeft gewoond.
11.4.  De Afdeling acht dit, mede gezien de hiervoor weergegeven verklaringen, niet toereikend om redelijkerwijs tot het standpunt te komen dat er onvoldoende waarborgen voor getrouwelijke plichtsvervulling waren. Zo heeft de minister onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom en waarin de situatie van [appellant] zo anders is dan de situaties die in deze verklaringen naar voren komen. Daarmee is ook onvoldoende gemotiveerd dat hieruit volgt dat er gezien het samenstel van omstandigheden onvoldoende waarborgen zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen met het oog op het risico van ongewenste beïnvloeding. Het samenstel van algemene omstandigheden maakt dit niet anders. Uit de daarop betrekking hebbende geheime stukken, die de Afdeling heeft ingezien, is zonder nadere toelichting van de minister en gezien hun algemene karakter evenmin duidelijk waarom er in dit geval onvoldoende waarborgen zouden zijn. Daarbij komt dat de minister, net als vele andere meerderen van [appellant], zijn waardering heeft uitgesproken over de staat van dienst van [appellant]. Dat [appellant] zeer capabel zou zijn voor deze functie heeft de minister erkend, wat ook blijkt uit functioneringsverslagen en een functioneringsgratificatie in 2022. De minister heeft bevestigd dat de redenen waarom [appellant] bij uitstek geschikt is tegelijkertijd de redenen waren voor de intrekking van de VGB. [appellant] stelt daar tegenover dat hij juist vanwege die geschiktheid op grond van zijn kennis en ervaring in staat is om te zien wanneer er sprake is van een begin van beïnvloeding.
11.5.  De minister heeft derhalve niet voldoende duidelijk gemaakt welke persoonlijke gedragingen en omstandigheden van [appellant] zelf en van zijn partner en welke familieverbanden in welke mate bij zijn afweging zijn betrokken. In dat verband is evenmin duidelijk gemaakt waarom de kring van de te onderzoeken familiebanden in de Leidraad ruimer is en mag zijn dan de "betrokken partner" waartoe de Beleidsregel zich beperkt. Dit geldt ook voor de vraag hoe hierbij het risico van ongewenste beïnvloeding wordt beoordeeld. Daarnaast zijn individuele aspecten ten gunste van [appellant] niet kenbaar en afdoende meegewogen. Dit betekent dat het besluit van 19 januari 2022 onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd, wat in strijd is met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Of de minister redelijkerwijs tot het standpunt heeft kunnen komen dat er onvoldoende waarborgen waren voor getrouwelijke plichtsvervulling dient dus nader onderzocht en gemotiveerd te worden.
11.6.  Het betoog slaagt.
Conclusie
12.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51d van de Awb. De Afdeling draagt de minister op om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak, het hiervoor geconstateerde gebrek in het besluit van 19 januari 2022 te herstellen door alsnog nader onderzoek te doen en te bezien of dit besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek al dan niet in stand kan blijven en hieraan een toereikende motivering ten grondslag te leggen. Als de minister een gewijzigd of nieuw besluit neemt, dan moet hij dat besluit of de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en aan de Afdeling meedelen.
13.     Het is denkbaar dat gewichtige redenen zich ertegen verzetten dat de nadere motivering geheel aan [appellant] wordt meegedeeld. In dat geval moet de minister in zijn besluit motiveren waarom deze gewichtige redenen zich voordoen. De minister zal de nadere motivering dan wel aan de Afdeling moeten overleggen, tezamen met een verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dan over de gerechtvaardigdheid van de beperkte kennisneming beslissen.
14.     In de einduitspraak wordt beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Defensie op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit van 19 januari 2022 met kenmerk DIS2022000476 te herstellen of in plaats daarvan een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, de uitkomst aan de Afdeling mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
85-1101
Bijlage wettelijk kader
Wet veiligheidsonderzoeken
Artikel 7
1.       Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
2.       Het veiligheidsonderzoek omvat het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
a.       justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES alsmede van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en van gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b.       gegevens betreffende deelneming of steunverlening aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden;
c.       gegevens betreffende lidmaatschap van of steunverlening aan organisaties die doeleinden nastreven, dan wel ter verwezenlijking van hun doeleinden middelen hanteren, die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde;
d.       gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Artikel 9
1.       Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
[…]
Artikel 10
1.       Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
2.       Indien een verklaring is ingetrokken, ontheft de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, uit de vertrouwensfunctie.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021
Artikel 6. Overgangsregeling
Ten aanzien van veiligheidsonderzoeken die zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel blijft de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2018, nr. 10266) van toepassing, tenzij de toepassing van deze beleidsregel voor betrokkene gunstiger is.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken
Artikel 2. Beoordelingsperiodes
1.       Bij een veiligheidsonderzoek op niveau A worden de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
2.       Met betrekking tot de partner van betrokkene worden in beginsel de gegevens over een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld.
Artikel 3 Onvoldoende gegevens
[…]
2. Het weigeren van een verklaring als bedoeld in artikel 8 van de wet en het intrekken van een verklaring als bedoeld in artikel 10 van de wet, kan voorts plaatsvinden indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om een oordeel te geven of sprake is van voldoende waarborgen dat betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, doordat:
a. de betrokkene en/of diens partner direct voorafgaande aan het veiligheidsonderzoek gedurende de in artikel 2 bedoelde beoordelingsperiode buiten Nederland heeft verbleven;
[…]
Artikel 5. Persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden
1. Uitganspunten beoordeling
In deze leidraad wordt een aantal indicatoren genoemd die een rol kunnen spelen in een veiligheidsonderzoek. […] Om kwetsbaarheden te onderkennen, worden de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van betrokkene in het veiligheidsonderzoek betrokken. […] In een veiligheidsonderzoek wordt een oordeel gevormd over de kwetsbaarheid van betrokkene bij het vervullen van een bepaalde vertrouwensfunctie. Deze eventuele kwetsbaarheid levert een risico op voor de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. […]
2. De criteria waarop wordt getoetst
[…]
Onafhankelijk
Betrokkene moet de vertrouwensfunctie onafhankelijk kunnen uitoefenen. Afhankelijkheid kan het gevolg zijn van persoonlijk gedrag, zoals verslavingen
of zware financiële problemen. Dit kan betrokkene belemmeren in zijn of haar belangenafweging. Afhankelijkheid kan ook volgen uit de omgeving van betrokkene, bijvoorbeeld door (ongewenste) beïnvloeding door de partner,
familie, vrienden of buitenlandse overheden.
3. Indicatoren
[…]
Ongewenste beïnvloeding
Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.
[…]