ECLI:NL:RVS:2025:2181

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202206844/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving op adres in Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere op 1 december 2020 het bezwaar van [wederpartij] tegen de weigering om haar in te schrijven op het adres [locatie A] te Almere niet-ontvankelijk verklaard. [Wederpartij] had op 1 oktober 2020 verzocht om inschrijving op dat adres, maar het college heeft haar op 2 oktober 2020 ingeschreven op het adres [locatie B], omdat [locatie A] niet in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) was opgenomen. In hoger beroep heeft het college aangevoerd dat het aan een toezegging geen gevolg kan geven, omdat het adres pas op 30 november 2021 in de BAG is genoteerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 april 2025 behandeld, maar zowel het college als [wederpartij] zijn niet verschenen. De Afdeling heeft overwogen dat het college met het hoger beroep het doel dat het voor ogen staat niet kan bereiken, omdat de beslissing in de aangevallen uitspraak alleen gaat over de proceskostenveroordeling na intrekking van het beroep door [wederpartij]. Daarom heeft de Afdeling het hoger beroep van het college wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Uitspraak

202206844/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 19 oktober 2022 in zaak nr. 21/205 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Almere
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2020 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] dat was gericht tegen de weigering om haar in te schrijven op het adres [locatie A] te Almere niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2021 is het beroep daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2022 is het verzet daartegen gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank, na intrekking van het beroep door [wederpartij], met toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2025. Het college en [wederpartij] zijn niet verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 oktober 2020 heeft [wederpartij] het college verzocht haar in te schrijven op het adres [locatie A]. Op 2 oktober 2020 heeft het college [wederpartij] ingeschreven op het adres [locatie B], omdat het adres [locatie A] niet in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (de BAG) was opgenomen en dit adres daarom ook niet in de Basisregistratie Personen (de brp) kon worden genoteerd als woonadres van [wederpartij].
2.       In de uitspraak van 19 oktober 2022 staat dat het college op de zitting heeft toegezegd dat [wederpartij] per 1 oktober 2020 in de brp zal worden ingeschreven op het adres [locatie A], dat inmiddels wel in de BAG is opgenomen. Naar aanleiding van die toezegging heeft [wederpartij] haar beroep tegen het besluit van 1 december 2020 ingetrokken. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij].
3.       In hoger beroep voert het college aan dat het aan de toezegging geen gevolg kan geven. Het adres [locatie A] is pas op 30 november 2021 in de BAG genoteerd. Het is technisch niet mogelijk om in de brp een inschrijfdatum op een adres te registreren van voor de inschrijfdatum van dat adres in de BAG.
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen te beoordelen als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145). De Afdeling stelt vast dat het college met het hoger beroep het doel dat het college voor ogen staat niet kan bereiken. Het hoger beroep kan namelijk niet leiden tot een uitspraak waarin wordt geoordeeld dat het college zijn toezegging niet hoeft na te komen, nu de beslissing in de aangevallen uitspraak alleen gaat over de proceskostenveroordeling na intrekking van het beroep. De Afdeling zal het hoger beroep van het college daarom wegens een gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.R. Meeng, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meeng
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1153