ECLI:NL:RVS:2025:2182

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202404920/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 26 maart 2024 besloten tot spoedeisende bestuursdwang, omdat [appellant] op 16 maart 2024 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 zou hebben aangeboden. Dit betrof een zwarte vuilniszak die werd aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer in Rotterdam. Het college baseerde zijn beslissing op het feit dat in de vuilniszak een grijze plastic verpakking met een adreslabel van DHL met de naam en het adres van [appellant] was aangetroffen. [appellant] betwistte echter dat de vuilniszak van hem afkomstig was en stelde dat hij altijd zijn afval gescheiden aanbiedt. Hij voerde aan dat hij nooit vuil op straat zou gooien en dat de beschuldiging ongegrond was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2025 behandeld. De rechter overwoog dat indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon te herleiden is, er van mag worden uitgegaan dat deze persoon de overtreder is, tenzij deze voldoende twijfel kan zaaien over zijn verantwoordelijkheid. In dit geval was de vuilniszak tot [appellant] te herleiden door het adreslabel. De rechter oordeelde dat [appellant] onvoldoende twijfel had gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Het college had hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt. De uitspraak concludeerde dat het beroep van [appellant] ongegrond was en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202404920/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college zijn beslissing om op 16 maart 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 187,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 6 augustus 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ercan, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een zwarte vuilniszak die op 16 maart 2024 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van Slinge 81 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een grijze plastic verpakking met daarop een adreslabel van DHL met zijn naam en adres erop is aangetroffen.
2.       [appellant] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van hem afkomstig is. Hij voert aan dat hij een milieubewust persoon is die zijn huisvuil altijd gescheiden aanbiedt bij een container bij zijn huis. Hij stelt dat hij vuil in welke vorm dan ook nooit op straat zou gooien en dat hij zeker geen vuilnis op straat heeft gegooid of naast de ondergrondse afvalcontainer heeft aangeboden op 10 km van zijn adres. Volgens hem wordt hij nu beschuldigd van een feit waar hij totaal geen weet van heeft en kan het college hem hiervan niet beschuldigen aan de hand van een adreslabel met zijn naam erop.
2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Hierbij is het voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2432).
Op grond van het bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan dan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    De huisvuilzak is tot [appellant] te herleiden omdat daarin een grijze plastic verpakking met daarop een adreslabel met zijn naam en adres is aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij door wat hij aanvoert voldoende twijfel ontstaat of hij daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak. De omstandigheid dat de huisvuilzak op grote afstand van zijn woning is aangetroffen, geeft op zichzelf onvoldoende reden eraan te twijfelen dat hij de overtreder is. Hoewel het aannemelijk is dat [appellant], zoals hij aanvoert, in de regel gebruik zal maken van een container bij zijn woning, neemt dat niet weg dat hij in dit geval toch de huisvuilzak kan hebben aangeboden bij de ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van Slinge 81 waar de huisvuilzak is aangetroffen. Verder betekent de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij een milieubewust persoon is, zijn afval altijd netjes gescheiden aanbiedt en vuil in welke vorm dan ook nooit op straat zou gooien, niet dat dat hij niet degene kan zijn geweest die in dit geval de aangetroffen huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat hij de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1098