ECLI:NL:RVS:2025:2273
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring van appellant door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 25 maart 2025 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant was in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie op 6 maart 2025. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 mei 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het binnentreden door zeven opsporingsambtenaren in de kamer van appellant niet disproportioneel was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat dit getuigde van zorgvuldigheid, gezien de omstandigheden waarin meerdere personen zich konden bevinden en de onduidelijkheid over hun reacties. Het feit dat appellant alleen was bij het binnentreden, veranderde niets aan deze conclusie.
De Afdeling heeft ook geen redenen gevonden om de bewaring onrechtmatig te achten en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.