ECLI:NL:RVS:2025:2273

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202501875/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bewaring van appellant door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 25 maart 2025 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant was in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie op 6 maart 2025. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 mei 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het binnentreden door zeven opsporingsambtenaren in de kamer van appellant niet disproportioneel was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat dit getuigde van zorgvuldigheid, gezien de omstandigheden waarin meerdere personen zich konden bevinden en de onduidelijkheid over hun reacties. Het feit dat appellant alleen was bij het binnentreden, veranderde niets aan deze conclusie.

De Afdeling heeft ook geen redenen gevonden om de bewaring onrechtmatig te achten en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501875/1/V3.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 maart 2025 in zaak nr. NL25.11034 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Anders dan appellant in zijn enige grief heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het enkele binnentreden met zeven opsporingsambtenaren in diens kamer op de opvanglocatie in het kader van de staandehouding, niet disproportioneel was, maar juist getuigt van zorgvuldigheid, omdat zich daar meerdere personen zouden kunnen bevinden en lastig was in te schatten hoe die zouden reageren. Dat na het binnentreden bleek dat appellant alleen was, maakt dit niet anders.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025
18