ECLI:NL:RVS:2025:2277

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202405314/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake gesubsidieerde rechtsbijstand en inkomensvaststelling

In deze zaak heeft [verzoeker] de Afdeling van de Raad van State verzocht om herziening van haar eerdere uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3400. Dit verzoek is opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4119, waarin het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank had de beroepen van [verzoeker] tegen besluiten van de raad voor rechtsbijstand van 10 juli 2020 en 22 januari 2021 eveneens ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de raad het inkomen van [verzoeker] in de peiljaren 2015, 2016 en 2020 correct had vastgesteld en dat de intrekking van de verleende toevoegingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand terecht was. Tevens werd een eigen bijdrage van € 798,00 opgelegd aan [verzoeker].

Tijdens de openbare zitting op 16 mei 2025, waar mr. E.J. Daalder als staatsraad aanwezig was, werd het verzoek om herziening behandeld. De Afdeling heeft in haar motivering aangegeven dat herziening van een onherroepelijke uitspraak alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat de door [verzoeker] aangevoerde argumenten niet voldeden aan deze criteria, en heeft het verzoek om herziening afgewezen. De raad is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405314/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 in zaak nr. 202203221/1/A2.
Openbare zitting gehouden op 16 mei 2025 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer
Griffiers: mr. L.E.E. Konings en mr. I.K. van de Riet
Verschenen:
[verzoeker]
====================================
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht om herziening van haar uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3400. Bij die uitspraak heeft de Afdeling een eerder verzoek van [verzoeker] om herziening van haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4119, afgewezen. Het huidige verzoek wordt daarom opgevat als verzoek om herziening van de uitspraak van 8 november 2023.
In die uitspraak heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022 in zaak nrs. 20/4684, 20/4685, 20/4679, 20/4678, 20/4683 en 21/558 ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de rechtbank de beroepen van [verzoeker] tegen de besluiten van 10 juli 2020 en 22 januari 2021 van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) terecht ongegrond heeft verklaard. Daaruit volgt dat de raad het inkomen van [verzoeker] in de peiljaren 2015, 2016 en 2020 op juiste wijze heeft vastgesteld, dat hij op basis daarvan terecht de verleende toevoegingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand heeft ingetrokken en dat hij een eigen bijdrage van € 798,00 mocht vragen.
Beslissing
De Afdeling wijst het verzoek af.
Motivering
Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Het is onmiskenbaar dat als de op de zitting besproken gebeurtenissen uit het verleden die volgens [verzoeker] onrechtmatig jegens hem zijn niet hadden plaatsgevonden, deze procedure en de onderliggende besluiten niet zouden bestaan. Dat neemt niet weg dat de bestuursrechter de regels van de wet moet toepassen. De uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 kan alleen worden herzien als sprake is van feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Dat moet in dit geval dus gaan over de door de belastinginspecteur vastgestelde inkomens waarop de onderliggende besluiten gebaseerd zijn. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd gaat daar niet over. Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 wordt daarom afgewezen.
De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
994