ECLI:NL:RVS:2025:2284

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202405636/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden op 7 februari 2024 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat [appellant] op 29 januari 2024 huishoudelijke afvalstoffen, in de vorm van een platgemaakte kartonnen doos, in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Vijfheerenlanden 2023 had aangeboden. De doos werd aangetroffen naast de ondergrondse papiercontainer aan de De Ruijterstraat 74 in Leerdam. Het college ging ervan uit dat [appellant] de doos verkeerd had aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel stonden. [appellant] betwistte niet dat de doos van hem afkomstig was, maar stelde dat hij deze juist had aangeboden. Hij voerde aan dat de doos voor 95 procent in de container was geplaatst en dat de container vol was, waardoor het klepje niet volledig sloot. Hij beweerde dat iemand anders de doos eruit had gehaald en ernaast had gelegd. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en [appellant] ging in beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college op basis van het bewijsvermoeden mocht aannemen dat [appellant] de overtreder was, tenzij hij voldoende twijfel kon zaaien over zijn verantwoordelijkheid. De rechtbank concludeerde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405636/1/R4.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2024 heeft het college zijn beslissing om op 29 januari 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Vijfheerenlanden 2023 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 206,50, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 23 juli 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door B.J. Westerink, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte kartonnen doos die op 29 januari 2024 is aangetroffen naast de ondergrondse papiercontainer ter hoogte van De Ruijterstraat 74 in Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij de doos juist heeft aangeboden. De foto’s bij het controlerapport laten volgens hem niet zie hoe de situatie bij de papiercontainer is aangetroffen. Hij stelt dat hij de doos voor 95 procent in de papiercontainer heeft gedaan en niet ernaast. Het klepje sloot niet geheel, omdat de container vol was of omdat iets de doos blokkeerde. [appellant] stelt dat hij vervolgens de gemeente heeft proberen te bellen om dit te melden, maar dat de gemeente niet bereikbaar was. Volgens hem heeft iemand anders de doos eruit gehaald en ernaast gelegd. Hij zou zelf nooit met zijn handen in zo’n container gaan om de doos eruit te trekken. Hij meent dat hij de doos juist heeft aangeboden en dat het niet, zoals het college volgens hem stelt, zijn risico is wanneer iemand de doos eruit haalt. Volgens hem is het college in zijn besluit op bezwaar niet ingegaan op het structureel niet-functioneren van de papiercontainer.
2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2432).
Op grond van het bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan dan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij door wat hij aanvoert voldoende twijfel ontstaat of hij daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de doos. Het college heeft zijn conclusie dat het mag aannemen dat [appellant] de overtreder is, gebaseerd op het controlerapport van 29 januari 2024 van de Reinigingsdienst Waardlanden en de daarin opgenomen foto’s van de aangetroffen situatie. Het college mag in beginsel uitgaan van de juistheid van dit door de toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte controlerapport, waaruit blijkt dat de doos naast de aangewezen papiercontainer is aangetroffen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het controlerapport berust op onjuiste bevindingen.
De stelling van [appellant] dat hij de doos juist heeft aangeboden door deze voor 95 procent in de papiercontainer te stoppen en dat iemand anders vervolgens de doos eruit heeft gehaald en onjuist heeft aangeboden door deze naast de papiercontainer te zetten, geeft geen reden om eraan te twijfelen dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden. Ook als [appellant] wordt gevolgd in zijn stelling, heeft hij, zoals het college heeft toegelicht in het besluit van 23 juli 2024, de doos niet op de juiste manier ter inzameling aangeboden door deze niet volledig in de papiercontainer te doen. Op grond van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening, in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Vijfheerenlanden 2023, moet de inzamelvoorziening na gebruik immers goed worden gesloten en mag afval er niet uitsteken. Dat hij de doos niet helemaal in de papiercontainer kon stoppen, omdat die vol was of blokkeerde en ook de omstandigheid dat dit structureel voorkomt, ontslaat [appellant] niet van zijn verplichting om de doos op de juiste manier aan te bieden. Ook als een container vol is, moet een doos volgens de geldende regels in de Afvalstoffenverordening worden aangeboden. Het is dan de verantwoordelijkheid van [appellant] om de doos op de juiste manier op een ander moment of bij een andere papiercontainer aan te bieden. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat hij de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
1098