202401159/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2024 in zaak nr. 23/2435 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2021 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2020 vastgesteld op € 1.528,00.
Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2020 herzien en vastgesteld op € 1.639,00.
Bij besluit van 24 februari 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 maart 2025, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de hoogte van de huurtoeslag van [appellant]. De Dienst Toeslagen heeft de huurtoeslag van [appellant] in 2020 lager vastgesteld. Dit komt omdat [appellant] in juni 2020 is getrouwd en gaan samenwonen met [gemachtigde]. [gemachtigde] is vanaf dat moment zijn toeslagpartner. Dit betekent dat haar inkomen wordt meegenomen bij de berekening van zijn huurtoeslag. Het inkomen van [gemachtigde] in 2020 is vastgesteld op € 6.277,00. Dit geld is afkomstig van een bijstandsuitkering. Omdat dit inkomen meetelt, is de huurtoeslag voor [appellant] voor de maanden juni tot en met december 2020 lager dan als alleen wordt gerekend met zijn jaarinkomen.
2. [appellant] vindt dit niet eerlijk. [gemachtigde] heeft haar bijstandsuitkering tot juni 2020 moeten gebruiken om rond te komen. Nadat zij met [appellant] is getrouwd, is haar bijstandsuitkering stopgezet. In de maanden juni tot en met december van 2020 heeft [appellant] daarom geen inkomsten meer gehad. Hij vindt daarom dat het inkomen van [gemachtigde] van voor juni 2020 niet mag meetellen bij de berekening van de hoogte van zijn huurtoeslag. Het jaarinkomen van een toeslagpartner die gedurende het jaar de woning verlaat, wordt volgens [appellant] ook niet volledig meegenomen in de berekening van de hoogte van de huurtoeslag. Door het jaarinkomen van [gemachtigde] wel mee te nemen, vindt [appellant] dat hij ongelijk wordt behandeld.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht het inkomen van [gemachtigde] dat zij heeft gehad vóór juni 2020 meegenomen bij het berekenen van de huurtoeslag van [appellant]. Dit komt omdat de wetgever in artikel 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awir) heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen bij het berekenen van de huurtoeslag moet uitgaan van het jaarinkomen van beide partners. De wetgever heeft hier bewust voor gekozen omdat dit het gemakkelijkste uitvoerbaar is en in reguliere gevallen een goed beeld geeft van wat mensen kunnen betalen.
De wetgever heeft een uitzondering gemaakt voor de situatie waarin een toeslagpartner gedurende het jaar vertrekt. Dit wordt ook de ‘na-partnerperiode’ genoemd. Er wordt bij de berekening van de toeslag geen rekening gehouden met het belastbaar loon dat de ander heeft genoten na beëindiging van het partnerschap, als dit leidt tot een ten minste 10% lager toetsingsinkomen. Volgens de rechtbank heeft de wetgever er bewust voor gekozen om alleen voor deze situatie een regeling te maken, en niet voor de situatie waarin [appellant] zich bevindt. Van ongelijke behandeling is volgens de rechtbank geen sprake. [appellant] wist toen hij het partnerschap met [gemachtigde] aanging dat zij inkomen had gehad en kon hiermee rekening houden. Dit is anders wanneer iemand meer inkomen krijgt na het beëindigen van het partnerschap. Hier kan de andere partner geen rekening mee houden of invloed op uitoefenen.
Wat vindt de Afdeling?
4. De Afdeling vindt dat de rechtbank het goed heeft gedaan en zal daarom deze uitspraak bevestigen. Hierna zal de Afdeling uitleggen waarom zij dit vindt.
4.1. De Dienst Toeslagen is bij het berekenen van de huurtoeslag gehouden aan de Awir. Dit is een wet waarin de wetgever regels heeft opgenomen wanneer iemand recht heeft op toeslagen en hoe die toeslagen moeten worden berekend. In deze wet staat dat de Dienst Toeslagen ook het inkomen van een toeslagpartner moet meenemen. Hiervan mag de Dienst Toeslagen niet afwijken, tenzij de wetgever daar iets over heeft geregeld. De wetgever heeft wel iets geregeld voor het inkomen dat iemand heeft gehad in de ‘na-partnerperiode’, maar niet voor de situatie van [appellant]. De rechtbank heeft aan de hand van een eerdere uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2023:3545) en de uitleg van de wetgever bij de wet, op een juiste manier uitgelegd dat de Dienst Toeslagen [appellant] niet ongelijk heeft behandeld door het inkomen van [gemachtigde] ook mee te nemen bij het berekenen van de huurtoeslag. 4.2. De Afdeling begrijpt goed dat dit voor [appellant] onrechtvaardig voelt. Hij heeft op de zitting aangegeven dat hij alles volgens de regels heeft willen doen en ook financieel voor [gemachtigde] heeft gezorgd nadat zij zijn getrouwd. De Afdeling benadrukt dat [appellant] niet iets fout heeft gedaan en daarom geld moet terugbetalen. Omdat de wetgever in de wet heeft opgenomen dat ook het jaarinkomen van een toeslagpartner meetelt voor de huurtoeslag, valt zijn huurtoeslag lager uit dan vooraf ingeschat. Dit betekent dat [appellant] meer huurtoeslag heeft ontvangen dan waar hij recht op heeft. Dit bedrag moet hij daarom terugbetalen. Op de zitting heeft de Dienst Toeslagen aangegeven dat [appellant] al een groot deel heeft terugbetaald en dat hij nog € 133,00 moet betalen. Dit bedrag kan [appellant] in termijnen terugbetalen.
4.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
1064