ECLI:NL:RVS:2025:2444

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202206488/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie van adresgegevens in de Basisregistratie Personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om correctie van zijn adresgegevens in de Basisregistratie Personen (brp) ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 3 juli 2019 het verzoek van [appellant] om zijn adresgegevens te corrigeren afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij in de periode van 27 september 1996 tot en met 8 januari 1998 op het adres [locatie] had gewoond. De rechtbank oordeelde dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claim te onderbouwen.

Tijdens de zitting op 9 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.R.G. Keijzer, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. S de Ruijter. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht had geoordeeld dat er gerede twijfel bestond over het hoofdverblijf van [appellant] op het adres in de betreffende periode, mede op basis van gegevens uit de brp die aantoonden dat andere personen op dat adres stonden ingeschreven. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij verzoeken om rectificatie van persoonsgegevens in de brp. De Afdeling concludeert dat het college het verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen, omdat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat hij in de bewuste periode op het adres [locatie] heeft gewoond. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206488/1/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2022 in zaak nr. 20/464 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om correctie van zijn adresgegevens in de Basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2019 heeft college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.R.G. Keijzer, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het college heeft op 27 september 1996 [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de brp en zijn adresgegevens gewijzigd van "[locatie]" in "onbekend". Op 8 januari 1998 is [appellant] weer ingeschreven op het adres [locatie]. [appellant] heeft op 19 april 2019 het college verzocht om zijn adresgegevens in de periode van 27 september 1996 tot en met 8 januari 1998 te wijzigen van "onbekend" naar "[locatie]". Het college heeft dit verzoek afgewezen omdat niet is gebleken dat [appellant] in die periode op dat adres heeft gewoond.
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat het [appellant] geen stukken heeft overgelegd, op grond waarvan buiten redelijke twijfel is dat hij in de bewuste periode zijn hoofdverblijf heeft gehad in de [locatie].
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij met de door hem overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in die periode daar zijn hoofdverblijf heeft gehad.
3.1.    Ingevolge artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (PbEU 2016, L 119) heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen.
Artikel 2:58 van de Wet basisregistratie personen luidt:
"1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening […] bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling."
3.2.    Voor het wijzigen van in de brp geregistreerde gegevens moet buiten redelijke twijfel zijn dat de nieuwe gegevens juist zijn. Zie de uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, en 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1056.
3.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op basis van de door [appellant] overgelegde stukken niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [appellant] in de bewuste periode hoofdverblijf heeft gehad in de woning op het adres [locatie]. De Afdeling sluit zich aan bij overweging 7 van de uitspraak van de rechtbank, waarin dat oordeel wordt gemotiveerd, en verwijst daarnaar. Zij voegt daaraan toe dat uit gegevens uit de brp die het college in hoger beroep heeft overgelegd, blijkt dat in de bewuste periode [appellant] niet, maar meerdere andere personen wel, stonden ingeschreven op dat adres, terwijl de betreffende de woning qua grootte ongeschikt was voor bewoning door meerdere huishoudens. Ook die gegevens ondersteunen derhalve het oordeel van de rechtbank dat er gerede twijfel kan bestaan over het in de bewuste periode verblijven van [appellant] in de woning.
Het betoog faalt.
4.       Aangezien het college het verzoek alleen al heeft mogen afwijzen omdat het niet buiten redelijke twijfel is dat [appellant] in de bewuste periode zijn hoofdverblijf heeft gehad in de [locatie], behoeft wat [appellant] heeft aangevoerd over de overwegingen van de rechtbank over de formele rechtskracht van het besluit tot uitschrijving, geen bespreking.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
190-1147