ECLI:NL:RVS:2025:2474

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202407351/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afstudeerprojectbeoordeling van een student HBO-ICT door het college van beroep voor de examens van Zuyd Hogeschool

In deze zaak heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van Zuyd Hogeschool, dat zijn afstudeerproject met een ‘NVD’ (niet voldaan) heeft beoordeeld. [appellant] begon op 1 maart 2023 aan zijn afstudeerproject voor de bacheloropleiding HBO-ICT, terwijl de formele startdatum op 24 april 2023 lag. Hij startte eerder vanwege een deadline bij zijn stagebedrijf. Ondanks dat hij zonder officiële toestemming begon, kreeg hij op 30 mei 2023 alsnog een ‘GO’ van zijn docentbegeleider. Bij het eerste inlevermoment in november 2023 werd zijn project als onvoldoende beoordeeld. Het college van beroep heeft het administratief beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het stelde dat zijn keuze om vroegtijdig te starten gevolgen had voor zijn beoordeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 februari 2025. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Paijmans, en het CBE werd vertegenwoordigd door mr. V. Perey. De examencommissie was ook aanwezig. De Afdeling overwoog dat [appellant] nog procesbelang had, ondanks dat hij inmiddels was afgestudeerd, omdat hij stelde dat hij studievertraging had opgelopen door de beslissing van het CBE. De Afdeling concludeerde dat de beoordeling van het afstudeerproject niet onzorgvuldig was verlopen en dat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor zijn keuzes. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het CBE hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407351/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van Zuyd Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 februari 2024 hebben de examinatoren het afstudeerproject van [appellant] met een ‘NVD’ beoordeeld.
Bij beslissing van 4 november 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Paijmans, advocaat in Utrecht, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. V. Perey, zijn verschenen. Daarnaast is de examencommissie, vertegenwoordigd door dr. C.H.M. Ramaekers en dr. ir. E. Baeten, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is op 1 maart 2023 begonnen aan zijn afstudeerproject voor de bacheloropleiding HBO-ICT. Dit afstudeerproject is een 20 weken durend onderdeel van het vierde jaar van de studie, waarvoor 30 ECTS kunnen worden verkregen. Het blok waarbinnen het afstuderen ingeroosterd was, begon formeel enkele weken later. Aanleiding voor [appellant]’ vroege start was een deadline bij het stagebedrijf, die op 20 april 2023 stond ingepland. De startdatum voor de afstudeerprojecten was formeel 24 april 2023, dus na die deadline. [appellant] is zonder officiële toestemming van de opleiding aan zijn afstudeerproject begonnen. Wel heeft hij contact gezocht met de docentbegeleider en op 30 mei 2023 alsnog een officiële ‘GO’ voor zijn afstudeerproject gekregen. Bij het eerste inlevermoment in november 2023 was zijn afstudeerproject dusdanig onvoldoende dat het niet beoordeeld werd. Op dat moment heeft een andere bedrijfsbegeleider, die ook docent bij de opleiding is, de begeleiding voor haar rekening genomen. [appellant] is samen met de begeleiders aan de slag gegaan met de herkansing van zijn afstudeerproject. Ook in de herkansing is zijn afstudeerproject uiteindelijk niet met een voldoende beoordeeld.
Besluitvorming
2.       Het CBE heeft de beslissing van de examinatoren in administratief beroep in stand gelaten. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat de keuze van [appellant] om vroegtijdig met een nog niet goedgekeurde stageplek en opdracht aan zijn afstuderen te beginnen, doorwerking heeft gehad in de latere fases van zijn afstuderen. Dat moet voor zijn risico komen. De begeleiders van Zuyd Hogeschool hebben na het eerste inlevermoment ingegrepen en hem verder inhoudelijk ondersteund. Daarbij heeft [appellant] op enig moment de keuze gehad om met dit project te stoppen en een nieuw project op te starten met goede begeleiding vanaf de start. [appellant] heeft hier niet voor gekozen en ook die keuze komt voor zijn rekening en risico. Dat het eerste afstudeerproject, ook na de herkansing, met een onvoldoende is beoordeeld blijft het gevolg van zijn eigen keuzes, aldus het CBE.
Procesbelang
3.       Het CBE heeft zich op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft. Hij heeft inmiddels een nieuw afstudeerproject uitgevoerd en is afgestudeerd. [appellant] heeft daar tegenover gesteld dat hij onnodige studievertraging heeft opgelopen en hij een verzoek tot schadevergoeding gaat indienen als de Afdeling het beroep gegrond verklaart.
3.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2964) overweegt de Afdeling dat [appellant], ook al heeft hij inmiddels zijn studie afgerond, nog belang heeft bij de beoordeling van de beslissing om een ‘NVD’ aan zijn afstudeerproject toe te kennen. Doorslaggevend daarvoor is dat [appellant] heeft gesteld als gevolg van deze beslissing studievertraging te hebben opgelopen, waardoor hij niet eerder heeft kunnen afstuderen en daardoor extra kosten heeft moeten maken die, als de beslissing onrechtmatig moet worden geacht, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Gronden van beroep
4.       [appellant] betoogt dat het proces van feedback geven en beoordelen niet zorgvuldig is verlopen. De schoolbegeleider heeft volgens hem niet tijdig en voortvarend ingegrepen. De eindbeoordeling van de examinatoren dat er problemen waren met het vooronderzoek en de onderbouwing van de project- en productkeuzes, is volgens hem in de 30 weken voorafgaand aan de beoordeling niet medegedeeld. Hij heeft voor het project een ‘GO’ gekregen, waardoor hij ervan uit mocht gaan dat die opdracht in de basis voldeed. Het bevreemdt hem dat het vooronderzoek als onvoldoende wordt beoordeeld. Bij het eerste inlevermoment in november 2023 is zijn werk ‘onbeoordeelbaar’ verklaard. Dit is volgens [appellant] een beoordeling in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) en dat is een beslissing die gemotiveerd zou moeten zijn, maar die motivering ontbreekt. Na dit eerste beoordelingsmoment heeft een docent de bedrijfsbegeleiding op zich genomen. [appellant] voert aan dat dit te laat was. De docenten hadden op dat moment moeten adviseren om de stekker eruit te trekken omdat het afstudeerproject niet te repareren was. Het is te kort door de bocht om te stellen dat dit voor eigen risico komt omdat hij ervoor heeft gekozen vroegtijdig te starten.
Beoordeling van het beroep
4.1.    Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen beslissingen over het beoordelen van het kennen en kunnen van een student die ten aanzien hiervan is getoetst geen beroep worden ingesteld. Dit betekent in deze situatie dat de Afdeling geen oordeel kan geven over de inhoud van de door de beoordelaars gegeven feedback en over de beoordeling door de examinator. Wel kan de Afdeling beoordelen of is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enig andere wet in formele zin zijn gesteld. In dat kader overweegt de Afdeling als volgt.
4.2.    [appellant] heeft op 14 februari 2023 een bedrijf gevonden waar hij stage kon lopen en een afstudeerproject kon uitvoeren, onder de voorwaarde dat hij direct zou beginnen omdat het project waaraan hij zou gaan werken 20 april 2023 als deadline had.
Op 6 maart 2023 heeft [appellant] contact gehad met de afstudeercoördinator om zijn stage- en afstudeerproject aan te melden. Die heeft hem laten weten dat de stageperiode bij de hogeschool pas op 24 april begon en hij pas op 6 april 2023 een begeleider vanuit de hogeschool toegewezen zou krijgen, hetgeen ook is gebeurd. Desondanks is [appellant] vroegtijdig en zonder goedkeuring van start gegaan met de stage en de afstudeeropdracht, en heeft hij in het voortraject keuzes moeten maken waarop hij later in de opdracht heeft moeten voortbouwen.
Uiteindelijk heeft [appellant] op 30 mei 2023 op basis van een door hem ingediend projectplan een ‘GO’ van de schoolbegeleider gekregen voor het project. De schoolbegeleider was op dat moment in de veronderstelling dat [appellant] het project met een voldoende kon afronden. De Afdeling ziet in deze gang van zaken geen aanleiding om aan te nemen dat het onzorgvuldig was om [appellant] alsnog akkoord voor het project te geven.
4.3.    Gedurende het afstudeerproject bleek de bedrijfsbegeleider onvoldoende beschikbaar voor begeleiding van [appellant] en was bovendien meer technische begeleiding noodzakelijk dan de bedrijfsbegeleider kon bieden. Toen bij een eerste inlevermoment bleek dat het afstudeerproject dusdanig onvoldoende was dat het niet beoordeeld werd, heeft een docent van de opleiding de bedrijfsbegeleiding overgenomen. Op dat moment was haar inschatting dat [appellant] het project, met wat extra inspanning en begeleiding, nog kon behalen. De examencommissie heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat hoewel sommige keuzes niet meer ongedaan gemaakt konden worden, [appellant] zijn afstudeerproject op dat moment nog wel kon repareren door op de door hem gemaakte keuzes te reflecteren. Zo had [appellant] in de verslaglegging bijvoorbeeld kunnen toelichten waarom de gekozen methode niet de juiste was en beschrijven wat de alternatieven waren en wat tot een beter resultaat had geleid. Dat heeft hij onvoldoende gedaan, waardoor hij uiteindelijk de beoordeling ‘niet voldaan’ heeft gekregen. Dat neemt niet weg dat het - ondanks het moeizame traject dat niet de schoonheidsprijs verdient - niet onmogelijk was om het afstudeerproject te halen. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] dat de begeleiders bij de eerste evaluatie al hadden moeten adviseren te stoppen met dit stageproject dan ook niet.
4.4.    Ook volgt de Afdeling het betoog van [appellant] dat de beoordeling onzorgvuldig is verlopen, niet. De examencommissie heeft op de zitting toegelicht dat de interne assessoren kijken naar het gehele traject van de afstudeeropdracht, dus ook het proces naar de afronding toe. De externe assessoren kijken alleen naar het opgeleverde eindproduct. Dat de externe assessoren tot een hogere beoordeling zijn gekomen dan de interne assessoren is, gelet op het andere beoordelingskader, dan ook verklaarbaar en niet onzorgvuldig.
4.5.    Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
705-1043