202105350/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Roermond,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juli 2021 in zaak nr. 20/681 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2019 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door [appellant] gestelde woon- en geluidoverlast.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen de weigering een verordening vast te stellen, het besluit van 10 maart 2020 in zoverre vernietigd en het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 10 maart 2020 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 mei 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] woont op de tweede verdieping van een appartementencomplex op het adres [locatie 1]. Hij heeft op 21 mei 2019 een brief gestuurd naar de gemeente Roermond, gericht aan de raad van de gemeente Roermond, het college en de burgemeester. In deze brief verzoekt hij, onder meer, om handhavend op te treden tegen woon- en geluidsoverlast van zijn bovenbuurman, [partij], wonend op de derde verdieping ([locatie 2]) omdat zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. [appellant] is van mening dat het college daar onvoldoende onderzoek naar heeft verricht.
Hoger beroep
3. [appellant] heeft zeer uitvoerige stukken ingediend met een veelvoud aan verzoeken. De Afdeling heeft kennis genomen van deze stukken en verzoeken. Dat betekent alleen niet dat de Afdeling ook op elke nuance, detail, omstandigheid of argument die voor [appellant] belangrijk is, zal ingaan in de motivering van deze uitspraak. De Afdeling bespreekt alleen de juridisch relevante aspecten in deze procedure en laat alles wat niet is gericht tegen de aangevallen uitspraak en de besluiten die hier aan de orde zijn, buiten beschouwing.
4. [appellant] heeft verzocht andere partijen als derde-belanghebbenden toe te laten tot deze procedure. De Afdeling wijst dit verzoek af. Deze andere partijen hebben zelf niet gevraagd om toegelaten te worden.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank onrechtmatig heeft gehandeld door de beginselen van behoorlijke rechtspleging te schenden vanwege de vermelding van een onjuiste datum in overweging 8 van de aangevallen uitspraak, faalt dit betoog. Hierbij is van belang dat in overweging 9 en 10 van de aangevallen uitspraak, zoals ook onweersproken door het college is uiteengezet in zijn schriftelijke uiteenzetting, wel de juiste data zijn genoemd, zodat de conclusie van de rechtbank op dit punt niet onjuist is. De vermelding van een onjuiste datum heeft dan ook geen gevolgen voor dit oordeel van de rechtbank.
Zelf in de zaak voorzien
6. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat tegen de weigering om een verordening vast te stellen geen bezwaar kan worden gemaakt, zodat geen twijfel bestaat over de uitkomst van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Het betoog slaagt niet.
Strijd bestemmingsplan
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik dat door [partij] van de woning wordt gemaakt in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Roermond" waardoor het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden. Hiertoe voert [appellant] aan dat [partij] zorg nodig heeft zodat de woning niet nagenoeg zelfstandig wordt bewoond. Daarnaast betoogt [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet zelf ter plaatse deze gevolgen heeft beoordeeld.
7.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op de percelen de bestemming "Centrum-2" op grond waarvan de percelen, onder meer, bestemd zijn voor woondoeleinden. Wat onder woondoeleinden dient te worden verstaan is niet omschreven in de planregels van het bestemmingsplan.
Op de derde verdieping van het appartementencomplex is sprake van een wooninitiatief voor (jong)volwassenen met verschillende vormen van autisme, opgezet door stichting Aut-Hôes in samenwerking met woningcorporatie Wonen Limburg. Deze personen wonen in zelfstandige appartementen waar zij individuele begeleiding en groepsbegeleiding ontvangen. Uit de Woonvisie van de stichting blijkt dat de doelgroep wordt gevormd door (jong)volwassenen met een autisme spectrum stoornis en minimaal een gemiddelde intelligentie. Het gaat volgens de Woonvisie om zelfstandig wonen in een woning die door de betreffende persoon zelf wordt gehuurd van de woningcorporatie. Er vindt woonbegeleiding op maat plaats (gericht op ondersteuning en het zoveel mogelijk stimuleren van de zelfstandigheid van de bewoner). Er is geen 24-uurs zorg of begeleiding.
7.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voormelde gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat niet is gebleken dat de mate van begeleiding in dit geval met zich brengt dat geen sprake meer is van gebruik dat past binnen de bestemming "Centrum-2". Hierbij heeft het college van belang kunnen achten dat de woningen zelfstandig worden bewoond, dat geen woongroepen aanwezig zijn en dat de bewoners slechts gedurende één uur per week individuele begeleiding en gedurende twee uur per week groepsbegeleiding krijgen.
De rechtbank heeft op basis van de stukken van het dossier tot het oordeel kunnen komen dat het gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan. Om die reden had de rechtbank geen onderzoek ter plaatse hoeven te verrichten.
Het betoog faalt.
8. Het college heeft geen verordening op grond van artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet vastgesteld. Alleen al daarom faalt het betoog van [appellant] dat deze getoetst dient te worden aan hoger recht. Voor zover hij betoogt dat de weigering om deze verordening vast te stellen in strijd is met hoger recht wijst de Afdeling er op dat de rechtbank zijn bezwaar gericht tegen dit onderdeel van het besluit van 29 augustus 2019 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat tegen de weigering om een dergelijke verordening vast te stellen geen mogelijkheid tot beroep open staat. De Afdeling ziet in het door [appellant] hierover in hoger beroep aangevoerde dan ook geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
9. Dat de rechtbank [appellant] niet volgt in zijn stelling dat het college bevoegd is tegen het gebruik van het appartement boven hem handhavend op te treden en hem niet volgt voor zover het betreft de weigering een verordening vast te stellen op grond van artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet, betekent nog niet, anders dan [appellant] betoogt, dat de rechtbank vooringenomen en niet onpartijdig zou zijn geweest.
10. De gronden die [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen 32, 35, 36, 37, 39 en 40, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Overschrijding redelijke termijn
11. [appellant] heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
11.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste 6 maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalve jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren gerekend vanaf het moment waarop het rechtsmiddel is ingesteld. 11.2. De Afdeling stelt vast dat de termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 14 oktober 2019.
Op 10 maart 2020 heeft het college op dit bezwaar beslist.
De rechtbank heeft het beroepschrift tegen dat besluit op 9 maart 2020 ontvangen. Zij heeft bij uitspraak van 16 juli 2021 op dit beroep beslist. De Afdeling heeft het hoger beroepschrift tegen deze uitspraak op 9 augustus 2021 ontvangen. In de uitspraak van vandaag heeft de Afdeling op dit hoger beroep beslist.
12. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 14 oktober 2019 tot aan de datum van de uitspraak van de Afdeling zijn meer dan vier jaar verstreken. Deze overschrijding is toe te rekenen aan de Afdeling. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het aantal maanden naar boven wordt afgerond, zal de Afdeling de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) veroordelen tot betaling van € 2.000,00 aan [appellant] als vergoeding van de geleden immateriële schade.
Slot en conclusie
13. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, voor zover aangevallen, bevestigd.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 2.000,00 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
700