ECLI:NL:RVS:2025:2528

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202303361/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke procedure omtrent wijzigingsplan Dodewaard en de gevolgen voor omwonenden

Op 4 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het wijzigingsplan "Dodewaard, [locatie 1]" dat op 14 maart 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe is vastgesteld. Het wijzigingsplan betreft de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouwen op een perceel in Dodewaard, dat ontsloten wordt via een toegangsweg die gedeeltelijk op de percelen van de appellanten, [appellant A] en [appellant B], ligt. Deze appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college, omdat zij van mening zijn dat de ontsluiting via de toegangsweg niet rechtmatig is en dat dit hun woon- en leefklimaat aantast.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 februari 2025, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat, mr. M.A. Johannsen, en het college vertegenwoordigd werd door mr. T.E.P.A. Lam, bijgestaan door mr. R. de Haan. De appellanten betoogden dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering en dat het wijzigingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat door een toename van verkeersbewegingen.

De Afdeling oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen privaatrechtelijke belemmering is die de uitvoering van het wijzigingsplan in de weg staat. Ook werd geoordeeld dat de toename van verkeersbewegingen niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellanten. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] werd ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303361/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Dodewaard, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 februari 2025, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M.A. Johannsen, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, vergezeld door mr. R. de Haan, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 28 april 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wijzigingsplan heeft betrekking op een gedeelte van het perceel [locatie 1] in Dodewaard. Het wijzigingsplan voorziet in een vrijstaande woning met bijgebouwen aan de zuidzijde van dat perceel. Het wijzigingsplangebied wordt ontsloten op de Dalwagen via een toegangsweg die in particulier eigendom is (hierna: de toegangsweg) en die gedeeltelijk in het wijzigingsplangebied is gesitueerd. De toegangsweg wordt in de huidige situatie gebruikt als ontsluitingsweg voor verschillende woonpercelen. Het wijzigingsplan is vastgesteld krachtens de wijzigingsbevoegdheid in artikel 24.4.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Kernen Neder-Betuwe" van 14 mei 2020 (hierna: het bestemmingsplan).
3.       [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 2] in Dodewaard. Het wijzigingsplangebied wordt tegen de wens van [appellant A] en [appellant B] via de toegangsweg, die gedeeltelijk op hun perceel is gesitueerd, ontsloten.
Wijze van toetsen
4.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Ingetrokken beroepsgrond
5.       Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] hun beroepsgrond over het uitblijven van een reactie van het college op hun zienswijze, ingetrokken.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het wijzigingsplangebied, anders dan het college stelt, niet via de toegangsweg kan worden ontsloten. [appellant A] en [appellant B] merken de toegangsweg aan als een zogenoemde buurweg en zij stellen dat daarvan geen gebruik mag worden gemaakt door de eigenaren en bewoners van het wijzigingsplangebied, dan wel dat het recht van buurweg door het wijzigingsplan is komen te vervallen. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de buurweg niet ten dienste staat van het wijzigingsplangebied en dat zij niet hebben ingestemd met de intensivering van het gebruik van de buurweg ten behoeve van het wijzigingsplangebied. Daarnaast stellen [appellant A] en [appellant B] dat het recht van buurweg niet in stand kan blijven, omdat van hen niet kan worden verlangd dat zij de nieuwe bewoners van de toegangsweg gebruik laten maken. Zij beroepen zich daarbij op misbruik van recht dat de eigenaar van het perceel [locatie 1] naar gesteld heeft gemaakt door het wijzigingsplangebied via de toegangsweg te laten ontsluiten. Ook beroepen zij zich daarbij op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Volgens [appellant A] en [appellant B] kan het wijzigingsplangebied via de noordwestzijde van het perceel [locatie 1] op de Dalwagen worden ontsloten.
6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de toegangsweg een openbare weg is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet, omdat de toegangsweg ten tijde van het bestreden besluit meer dan 30 aaneengesloten jaren voor eenieder vrij toegankelijk is geweest. Daardoor is het recht van buurweg volgens het college vervallen. [appellant A] en [appellant B] bestrijden dit. Voor zover de toegangsweg geen openbare weg, maar een buurweg is, stelt het college dat het gebruik van de buurweg ook toekomt aan de toekomstige eigenaren en bewoners van het wijzigingsplangebied.
6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een wijzigingsplan in de weg staat alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.
6.3.    Als de toegangsweg een openbare weg is, dan doet de door [appellant A] en [appellant B] gestelde privaatrechtelijke belemmering zich hoe dan ook niet voor. Gelet op wat hierna wordt overwogen, zal de Afdeling in dit geding de vraag of de toegangsweg een openbare weg is, onbeantwoord laten. Tussen partijen is niet in geschil dat de toegangsweg, voor zover deze geen openbare weg is, een buurweg is. Wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de eigenaren en bewoners van het wijzigingsplangebied evident geen gebruik mogen maken van de toegangsweg, hetzij omdat zij geen recht van buurweg hebben, hetzij omdat het recht van buurweg door het wijzigingsplan is komen te vervallen. Daarom is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter is dat verwezenlijking van het wijzigingsplan niet mogelijk maakt.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting woon- en leefklimaat
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de toename van het aantal verkeersbewegingen op de toegangsweg, die vlak langs hun woning is gesitueerd, leidt tot een inbreuk op hun privacy door inschijnende koplampen en geluid van auto’s. Volgens [appellant A] en [appellant B] zal het aantal verkeersbewegingen hoger zijn dan de door het college berekende 8,6 verkeersbewegingen per dag. Bovendien is dat aantal niet afgestemd op de locatiesituatie.
7.1.    In paragraaf 4.1.1.2 van de plantoelichting staat dat het wijzigingsplan leidt tot een verkeerstoename van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag en dat zowel de toegangsweg als de Dalwagen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie heeft het college gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor zover [appellant A] en [appellant B] op de zitting hebben gesteld dat dit aantal in de praktijk hoger zal zijn, overweegt de Afdeling dat CROW-normen algemeen aanvaarde normen zijn voor de berekening van verkeerscijfers. [appellant A] en [appellant B] hebben de gehanteerde uitgangspunten en de berekening uit de plantoelichting niet gemotiveerd bestreden. Gelet op de geringe verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen mocht het college zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B].
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
610-1077