202202682/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft de staatssecretaris op verzoek van ProRail de geluidproductieplafonds (hierna: gpp’s; in enkelvoud: gpp) op 53 referentiepunten gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 mei 2025, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W.A. Ganesh, vergezeld door G.J. Dijkgraaf MSc, is verschenen. Verder is op de zitting ProRail, vertegenwoordigd door ing. M.F.T. Poos, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) van toepassing op een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds totdat deze verlaging onherroepelijk.
Dat betekent dat in dit geval hoofdstuk 11 van de Wm, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Langs spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart als bedoeld in de Wm gelden gpp’s. De spoorwegbeheerder, te weten ProRail, moet jaarlijks verslag uitbrengen over de naleving van de gpp’s in het daaraan voorafgaande jaar. Een gpp is de toegestane geluidproductie op een referentiepunt. In het Nalevingsverslag gpp’s 2018 en ook in de nalevingsverslagen van de daaropvolgende jaren is een overschrijding geconstateerd van de gpp’s op referentiepunten langs twee spoorgedeelten op het spoortraject tussen Enschede en Glanerbrug. Voor 56 woningen die aan deze spoorgedeelten liggen, worden geluidbeperkende maatregelen getroffen door het plaatsen van raildempers. Gelet op deze maatregelen heeft de ProRail de staatssecretaris verzocht om de gpp’s bij 53 referentiepunten langs deze twee spoorgedeelten te wijzigen. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris dat verzoek ingewilligd. Bij de referentiepunten nabij voormelde 56 woningen worden de gpp’s verlaagd, omdat de geluiddempers zullen leiden tot een reductie van de geluidproductie vanwege het spoor. Bij de referentiepunten waar geen woningen staan, worden de gpp’s verhoogd.
[appellante] en anderen wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Enschede. Zij wonen aan het spoortraject tussen Enschede en Glanerbrug, maar zij wonen niet aan de spoorgedeelten waar de nalevingsrapporten een overschrijding van de gpp’s hebben geconstateerd en waarop het bestreden besluit betrekking heeft. [appellante] en anderen kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij vrezen voor verdere toename van de geluidsoverlast als gevolg van het treinverkeer.
Ontvankelijkheid
3. De staatssecretaris betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellante] en anderen, omdat [appellante] en anderen geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit en zij volgens de staatssecretaris geen belanghebbenden zijn bij het besluit.
3.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat belanghebbenden aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, geen beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter.
3.2. In de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb. Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever op basis van het nationale omgevingsrecht eenieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen, allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Indien geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, bestaat alleen recht op toegang tot de rechter, indien betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. 3.3. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris eenieder de mogelijkheid heeft geboden om tegen het ontwerpbesluit een zienswijze in te dienen en dat [appellante] en anderen van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt. [appellante] en anderen hebben geen omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat hun dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Voor het antwoord op de vraag of het beroep van [appellante] en anderen ontvankelijk is, is dus beslissend of zij belanghebbenden zijn bij het besluit.
3.4. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. De Afdeling licht dat als volgt toe.
De woningen van [appellante] en anderen liggen niet binnen het onderzoeksgebied waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Dit onderzoeksgebied is weergegeven in bijlage 2 bij dat besluit en bestaat uit de twee spoorgedeelten tussen Enschede en Glanerbrug waar volgens het nalevingsverslag 2018 overschrijdingen van de gpp’s zijn geconstateerd, aangevuld met een gebied van ongeveer 300 m aan weerszijden van die spoorgedeelten. De kortste afstand tussen de woningen van [appellante] en anderen en het referentiepunt waar het gpp bij het bestreden besluit wordt verhoogd, te weten referentiepunt 11332, is ongeveer 750 m. De kortste afstand van die woningen tot het referentiepunt waar het gpp wordt verlaagd, te weten referentiepunt 11329, is ongeveer 600 m. Dat referentiepunt ligt tussen de woningen van [appellante] en anderen en referentiepunt 11332. De verlaging van het gpp bij dat referentiepunt brengt met zich dat ter plaatse een lager geluidniveau vanwege de spoorweg wordt toegestaan dan voorheen. Deze referentiepunten liggen allebei ten oosten van de woningen van [appellante] en anderen. Ten westen van die woningen is de kortste afstand tot het referentiepunt waar het gpp bij het bestreden besluit wordt verhoogd ongeveer 3 km. Gelet hierop ontbreekt een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang van [appellante] en anderen. Daarom zijn zij geen belanghebbenden bij het bestreden besluit. Gelet op wat hiervoor onder 3.3 is overwogen, is het door [appellante] en anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Conclusie
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
610-1077